schooltaalwoordenboek

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • halen uit = ergens vandaan halen
  • Hij haalde veel voldoening uit zijn werk als vrijwilliger bij de lokale voedselbank.

  • hanteren = gebruiken (met de handen)
  • Ik ben linkshandig, dus ik hanteer een pen met mijn linkerhand.

  • hanteren = omgaan met
  • Ik kan zo'n situatie niet hanteren.

  • heen en weer = van een oorspronkelijke positie naar een nieuwe positie en weer terug
  • Ik moest heen en weer rennen tussen de keuken en de eetkamer om ervoor te zorgen dat het eten niet aanbrandde.

  • helaas = tot mijn spijt
  • Het is helaas niet gelukt.

  • herkennen (aan) = weer weten wie iemand is of wat iets is
  • Ik herkende hem aan zijn stem.

  • het geval zijn = verwijzen naar de situatie of omstandigheden die momenteel van toepassing zijn, of om een specifiek punt te benadrukken
  • Het kan het geval zijn dat we niet genoeg tijd hebben om het project af te ronden voor de deadline.

  • hoe …, hoe … = om een verband te leggen tussen twee delen van een zin, waarbij wordt aangegeven dat de ene actie of eigenschap afhankelijk is van de andere
  • Hoe beter je voorbereid bent, hoe groter de kans op succes.

  • hoewel = ofschoon, ondanks het feit dat
  • Hoewel het regende, gingen we toch wandelen.

  • hoofdzaak = het belangrijkste
  • De hoofdzaak is dat we alles af hebben tegen het einde van de dag.

  • horen tot = passen bij, een geheel vormen met
  • Het museumstuk hoort tot de collectie van moderne kunst.