-
Nederlands
Nederlands
-
van buiten kennen
=
uit het hoofd kennen, zo goed dat je het niet meer vergeet
-
De tafels tot en met tien moet je van buiten kennen.
-
vandaar
=
van die plaats
-
Vandaar heb je een mooi uitzicht.
-
vandaar
=
daarom, om die reden, daardoor
-
Er zijn veel files op de snelweg, vandaar dat ik wat eerder vertrek.
-
vanwege
=
wegens, om reden van, door
-
Vanwege het festival is parkeren niet toegestaan.
-
verantwoordelijk
=
met de verplichting iets te verantwoorden, aansprakelijk
-
Als leider ben ik verantwoordelijk voor het project.
-
verband
=
zwachtel waarmee je een wond verbindt
-
Bij een wonde leg je best een verband aan.
-
verband
=
samenhang, manier waarop dingen met elkaar te maken hebben
-
In verband met een bommelding, rijden er geen treinen van en naar Brussel.
-
verband
=
samenwerkingsvorm, samenwerking (tussen groepen of landen)
-
In Europees verband worden er maatregelen genomen om de migratiestroom aan te pakken.
-
verbinding
=
mogelijkheid om ergens te komen met de trein, bus, het vliegtuig
-
Is er een verbinding tussen het station van Genk en Hasselt?
-
verbinding
=
mogelijkheid om per telefoon, computer, radio te communiceren
-
Toen hij door de tunnel reed, werd de verbinding verbroken.
-
verbinding
=
stof die uit andere stoffen is samengesteld
-
Water is een verbinding van waterstof en zuurstof.
-
verboden
=
wat je niet mag, waarbij het genoemde niet is toegestaan
-
Het is verboden alcohol te verkopen aan jongeren.
-
verdelen
=
in delen scheiden, in stukken delen
-
Een taart is meestal in acht punten verdeeld.
-
verdelen
=
tweedracht veroorzaken, het zaaien van onenigheid tussen mensen
-
De geruchten verdeelt de groep.
-
verdelen
=
de delen aan betrokkenen toekennen, iedereen een deel geven
-
We verdelen de taken onder de groepsleden.
-
vergelijken (met)
=
naast elkaar plaatsen om te kunnen oordelen over overeenkomst en verschil
-
Vergeleken met vroeger is er veel veranderd.
-
vergelijking
=
het vergelijken, bepaling van de overeenkomsten en verschillen
-
In vergelijking met vorig jaar hebben we nu veel meer regen gehad.
-
vergroten
=
groter maken; groter laten lijken
-
een foto vergroten
-
verhinderen
=
beletten, voorkomen, zorgen dat (iets) niet gebeurt
-
Hij verhinderde dat ik de deur kon openen.
-
verklaren
=
officieel of plechtig vertellen
-
Rusland verklaarde de oorlog aan Oekraïne.
-
verklaren
=
uitleggen, duidelijk maken
-
Verklaar eens waarom je je huiswerk niet hebt gemaakt.
-
verklaring
=
het verklaren, de uitleg
-
Ik heb geen verklaring voor zijn vreemde gedrag.
-
verklaring
=
plechtige aanzegging, uitspraak
-
Hij moest een verklaring afleggen over zijn betrokkenheid bij het incident.
-
veroorzaken
=
oorzaak zijn van
-
Spoorlopen veroorzaakt veel vertraging in het treinverkeer.
-
verplicht
=
gedwongen door plichtsbesef, morele overweging, regel of wet, verschuldigd, gehouden
-
Je bent verplicht om dit vak op te nemen.
-
verrichten
=
doen, uitvoeren
-
Hij verrichtte een wonder door op te staan uit de dood.
-
verschijnen
=
zich vertonen, tevoorschijn komen
-
Ze verscheen vanachter een boom om haar vriend te doen verschrikken.
-
verschuiven
=
verplaatsen door te schuiven
-
een kast verschuiven
-
verschuiven
=
uitstellen, opschorten
-
De vergadering is verschoven naar de volgende week.
-
vertonen
=
laten blijken
-
tekenen van vermoeidheid vertonen
-
vertonen
=
laten zien
-
De film zal worden vertoond om middernacht.
-
vervolg
=
voortzetting, wat volgt
-
Er zijn plannen voor een vervolg op de serie.
-
verwachting
=
het verwachten, hoop
-
De verwachting is dat het werk morgen klaar is.
-
verwarren
=
door elkaar halen
-
Ik verwar Jan en Jean altijd met elkaar.
-
verwarren
=
van de wijs brengen
-
Haar glimlach verwarde hem.
-
verwarren
=
in de war maken
-
De vlieg raakte verward in het spinnenweb.
-
verwerken
=
maken tot
-
Tarwe wordt verwerkt tot meel.
-
verwerken
=
(iets onaangenaams) geleidelijk te boven komen of accepteren, waardoor je er minder last van hebt
-
Ze had de dood van haar kind nog niet verwerkt.
-
verwerken
=
werkend gebruiken of verbruiken
-
Verwerk mijn opmerkingen van je tussentijdse evaluatie in de laatste versie van je taak.
-
verwisselen
=
verwarren
-
Zij verwisselt mij altijd met mijn zus.
-
verwisselen
=
het ene door het andere vervangen
-
De platte band moet eerst verwisseld worden voordat we verder kunnen.
-
verzamelen
=
samenkomen
-
Om tien uur verzamelen we aan de schoolpoort.
-
verzamelen
=
sparen, bijeenbrengen
-
Ik ben geld aan het verzamelen om een nieuwe smartphone te kopen.
-
verzinnen
=
bedenken, uitdenken
-
Ik verzin graag nieuwe gerechten.
-
verzoeken
=
vragen iets te willen doen of laten, te willen geven of toestaan
-
U wordt verzocht uw telefoon uit te zetten tijdens de voorstelling.
-
volgen op
=
iets dat plaatsvindt na een bepaalde gebeurtenis of actie
-
De beslissing om te vertrekken volgde op het conflict.
-
volgen uit
=
iets dat logisch of noodzakelijk voortvloeit uit een bepaalde situatie of gegeven
-
Zijn irritatie volgt uit zijn slaaptekort.
-
voorbereiden op (zich)
=
vooraf klaarmaken, van tevoren het nodige doen voor (iets)
-
Je kan je voorbereiden op een examen door samenvattingen te maken van de leerstof.
-
voordeel
=
nut, profijt
-
Werkgevers hebben voordeel bij gezonde werknemers.
-
voordeel
=
winst
-
iets met voordeel verkopen
-
voordeel
=
gunstige omstandigheid, soms in vergelijking met iets anders
-
Een laptop biedt alleen maar voordelen.
-
voorkomen
=
uiterlijk
-
Hij heeft het voorkomen van een manager.
-
voorkomen
=
beletten, zorgen dat iets niet gebeurt
-
Je kan voorkomen dat ziek wordt door een jas aan te doen.
-
voorkomen
=
gebeuren
-
Het komt meer voor dat leerlingen hun huiswerk vergeten.
-
voorkomen
=
aanwezig zijn
-
De ijsbeer komt enkel voor in en rond het noordpoolgebied.
-
voorkomen
=
lijken, toeschijnen
-
Dat komt mij verdacht voor.
-
voorlopig
=
in afwachting van iets anders; tijdelijk
-
De bondscoach zal vanmiddag de voorlopige selectie bekendmaken.
-
voornamelijk
=
in de eerste plaats; hoofdzakelijk, vooral
-
In Vlaanderen spreekt men voornamelijk Nederlands.
-
voorspellen
=
van tevoren zeggen wat er gaat gebeuren
-
Ik voorspel je dat hij het daar geen week uithoudt.
-
voorstellen
=
een voorstel doen, opperen
-
Ik stel voor dat we meteen beginnen.
-
voorstellen
=
afbeelden, verbeelden, op een bepaalde manier weergeven
-
Dit schema stelt het probleem visueel voor.
-
voorstellen (zich)
=
introduceren, zeggen hoe iemand heet, wat hij of zij doet
-
Mag ik je voorstellen aan mijn ouders?
-
voorstellen (zich)
=
zich voor de geest halen
-
Ik kan me voorstellen dat hij dat niet leuk vond.
-
voortaan
=
in het vervolg, vanaf nu
-
Ik wil dat je voortaan op tijd komt;
-
voortdurend
=
steeds, aanhoudend
-
Het regent voortdurend.
-
voorzien
=
in de toekomst zien gebeuren, zien aankomen
-
Ik voorzie geen problemen.
-
voorzien
=
verhelpen, zorgen voor, verschaffen
-
Ze voorzien een drankje en een hapje bij de workshop.
-
voorzien
=
gemunt hebben op, slechte bedoelingen hebben met iets / iemand
-
De zakkenroller had het op haar handtas voorzien.
-
vrijwel
=
zo goed als; nagenoeg, bijna
-
Het is vrijwel overal droog.