Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Oudgrieks Nederlands
  • εἰμí = zijn
  • καθíζω = (gaan) zitten
  • παλαιóς = oud; van vroeger
  • κρατεω = macht hebben over; overwinnen
  • αὐτων = (van) hen
  • αὐτοις / αὐταις = (aan / voor) hen / hun
  • αὐτους / αὐταις / αὐτα = hen
  • ἐγγυς = dichtbij
  • τα κακα = rampen; ongeluk
  • ἀκουω = horen; luisteren (naar)
  • μη = niet
  • μηκετι = niet meer
  • ἀποπεμπω = terugsturen; wegsturen
  • αὐτου / αὐτης = (van) hem / haar / het
  • αὐτῳ / αὐτῃ = (aan / voor) hem / haar / het
  • αὐτον / αὐτην / αὐτο = hem / haar / het
  • οἱος τε εἰμι = in staat zijn om; kunnen
  • ἑτοιμος = bereid; gereed; klaar (om te)
  • ἀριστος = beste; zeer goed
  • χαιρε(τε) = gegroet
  • δεῦρο = hier(heen)
  • ὁ σῖτος = eten; voedsel
  • το δεῖπνον = maaltijd
  • μοι, μοι = (aan / voor) mij / me
  • μελει μοι = (het) interesseert me
  • πειθω = overtuigen; overreden
  • οἰκαδε = naar huis
  • σοι, σοι = (aan / voor) jou / je; (aan / voor) u
  • ἀμφι = (rond)om
  • πολεμεω = oorlog voeren
  • ἀποβαινω = Weggaan
  • ἀγγελλω = berichten; melden