Gente joven deel 2

Woordenlijsten Gente joven deel 2

Hier vind je de woordenlijsten van Gente joven – nieuwe editie deel 2 van Intertaal.

Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • dormir = slapen
  • la tienda de campaña = de tent
  • el campamento = het kamp
  • el viaje = de reis
  • ser = zijn
  • largo = lang
  • pasarlo bien = het leuk hebben
  • bien = goed
  • charlar = kletsen
  • jugar = spelen
  • montar = opzetten
  • cenar = ’s avonds eten
  • el día = de dag
  • todavía no = nog niet
  • parar = stoppen
  • la verdad = de waarheid
  • la excursión = de excursie
  • bañar = zwemmen
  • el río = de rivier
  • decir = zeggen
  • la cabaña = de hut
  • empezar = beginnen
  • la clase = de les
  • el profesor = de leraar
  • la profesora = de lerares
  • mucho = veel
  • la semana = de week
  • poder = kunnen
  • creer = geloven
  • conocer = leren kennen
  • el chico = de jongen
  • la chica = het meisje
  • el teatro = het theater
  • mandar = sturen
  • el vídeo = video
  • último = laatste
  • la obra de teatro = het theaterstuk
  • enseñar / aprender = leren
  • el grupo = de groep
  • terminar = afmaken
  • ayudar = helpen
  • la tarde = de middag
  • tener ganas de = zin hebben in
  • volver = teruggaan
  • la casa = het huis
  • único = enige
  • la madre = de moeder
  • la ducha = de douche
  • caliente = warm
  • levantarse = opstaan
  • el amigo = de vriend
  • la amiga = de vriendin
  • querer = willen
  • irse = weggaan
  • aburrirse = zich vervelen
  • estudiar = studeren
  • lengua = de taal
  • extranjero = vreemd
  • el curso = de cursus
  • echar de menos = missen
  • la familia = de familie
  • ducharse = zich douchen
  • el agua = water
  • frío = koud
  • el abuelo = de opa
  • la abuela = de oma
  • la costa = de kust
  • divertirse = zich vermaken
  • salir = uitgaan
  • el fin de semana = het weekend
  • nada = niets
  • especial = bijzonder
  • un poco = een beetje
  • el año = het jaar
  • el mes = de maand
  • la actividad = de activiteit
  • gustar = leuk vinden
  • el barrio = de wijk
  • el estudiante = de student
  • la estudiante = de studente
  • encantar = heel leuk vinden
  • seguir = doorgaan
  • ganar = winnen
  • el premio = de prijs
  • el festival = het festival
  • ahora = nu
  • preparar = voorbereiden
  • difícil = moeilijk
  • vivir = wonen
  • actualmente = tegenwoordig
  • el sueño = de droom
  • mirar = bekijken
  • beber = drinken
  • comer = eten
  • favorito = favoriet
  • el proyecto = het plan