- Spaans Nederlands
- la señorita = mevrouw
- saber = weten
- ¿qué hora es? = hoe laat is het?
- ¿te vienes? = ga je mee?
- ¡bárbaro! = geweldig!
- pregúntale = vraag aan hem
- en punto = klokslag
- y cinco = vijf over
- y cuarto = kwart over
- y media = half
- menos veinticinco = vijf over half
- menos cuarto = kwart voor
- el cine = de bioscoop
- el eclipse = de verduistering
- el villano = de boef
- ¿a qué hora es? = hoe laat begint het?
- la película = de film
- la saga = de sage
- el crepúsculo = de schemering
- la batalla = de veldslag
- el ejército = het leger
- marzo = maart
- el zapato = de schoen
- el baloncesto = het basketbal
- el ciclismo = het wielrennen
- la zona = de zone