- Spaans Nederlands
- la línea = de lijn
- la parada = de halte
- bajar = uitstappen
- la avenida = de laan
- allí = daar
- cambiar = veranderen
- el minuto = de minuut
- el sistema de transportes = het vervoersysteem
- funcionar = functioneren
- la estación = het station
- tener que = moeten