Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • dirección = richting
  • fumar = roken
  • visita con guía = rondleiding
  • servicio de habitaciones = roomservice
  • mapa de ruta = routebeschrijving
  • por la noche = avonds
  • por la tarde = middags
  • por la mañana = ochtends
  • sauna = sauna
  • pintar = schilderen
  • limpiar = schoonmaken
  • naranje = sinaasappelsap
  • a veces = soms
  • tipo = Soort
  • tienda de recuerdos = souvenirwinkel
  • español = Spaans
  • oficina de turismo = spaanse verkeersbureau
  • españa = Spanje
  • especial = speciaals
  • deletrear = spellen
  • polideportivo = sportcomplex
  • hacer deporte = sporten
  • parcela = staanplaats
  • ciudad = stad
  • litera = stapelbed
  • estación = station
  • estrellas = sterren
  • calle = straat
  • playa = strand
  • región = streek
  • descuento para estudiantes = studentenkorting
  • estudiar = studeren
  • mandar = sturen
  • mesa = tafel
  • servicio técnico = technische dienst
  • está comunicando = telefonisch in gespreken
  • número de teléfono = telefoonnummer
  • televisión = televisie
  • jugar al tenis = tennissen
  • terrazas = terrassen
  • volver a llamar = terug bellen
  • volver = teruggaan
  • entrada = ticket
  • obra de teatro = toneelvoorstelling
  • hasta = tot
  • hasta mañana = Tot morgen
  • hasta luego = tot ziens
  • total = totaal
  • tren = trein
  • estación de trenes = treinstation
  • jardín = tuin
  • parada = tussenstop
  • doce = twaalf
  • dos = twee
  • cama de matrimonio = tweepersoonsbed
  • habitación doble = tweepersoonskamer
  • salir = uitgaan
  • salir

    Weggaan / uitgaan

  • bajar = uitstappen
  • bajar

    verminderen / uitstappen

  • perfecto = uitstekend
  • hora = uur
  • su = uw
  • de = van
  • desde = vanaf
  • hoy = vandaag
  • mucho = veel
  • vegetarianos = vegetarische
  • lejos = ver
  • estancia = verblijf
  • piso = Verdieping
  • salas de reunión = vergaderzalen
  • se ha equivocado = verkeerd verbonden
  • horrible = verschrikkelijk
  • marcharse = vertrekken
  • transporte = vervoer
  • calefacción = verwarming
  • cuatro = vier
  • celebrar = vieren
  • habitación para cuatro personas = vierpersoonskamer
  • cinco = vijf
  • vuelo = vlucht
  • jugar al fútbol = voetballen
  • para = voor
  • ventajas = voordelen
  • actuación = voorstelling
  • preguntar = vragen
  • amigos = vrienden
  • viernes = vrijdag
  • mujeres = vrouwen
  • dónde = waar
  • adónde = waar naar toe
  • de dónde = waarvandaan
  • en que puedo ayudarle? = waarmee kan ik u van dienst zijn?
  • por qué? = waarom?
  • caminar = wandelen
  • cuándo = wanneer
  • lavandería = wasserette
  • qué = wat
  • semana = week
  • fin de semana = weekend
  • cuál = Welke
  • desear = wensen
  • trabajar = werken
  • horario = wertijden
  • saber = weten
  • quién = wie
  • de parte de quién? = wie kan ik zeggen?
  • nosotros = wij
  • querer = Willen
  • tiendas = winkels
  • invierno = winter
  • oficina de cambio = wisselkantoor
  • miércoles = woensdag
  • vivir = wonen
  • se limpian = worden schoongemaakt
  • gente de negocios = zakenmensen
  • sábado = zaterdag
  • dígame? / diga? = zegt u het maar?
  • siete = zeven
  • estar = zich bevinden
  • ver = zien
  • ver

    zien / mirar

  • ser = zijn
  • ser / estar

    zijn

  • verano = zomer
  • domingo = zondag
  • sin = zonder
  • quería = zou graag willen
  • sal = zout
  • piscina = zwembad
  • nadar = zwemmen