- Italiaans Nederlands
- basta = dat is het, dat is genoeg
- il tavolo = de tafel
- il gelato = het ijs
- il listino prezzi = de prijslijst
- il prezzo = de prijs
- la bottiglia = de fles
- medio / a = middelgroot
- il vino = de wijn
- rosso / a = rood
- la pizza al trancio = de in stukken verkochte pizza
- la fetta = de punt, de plak, het stuk
- mezzo / a = half
- secco / a = droog
- il burro = de boter
- l'oliva = de olijf
- abbastanza = tamelijk, voldoende
- a casa = thuis
- la casa = het huis
- il nonno = de opa
- poi = dan, zelfs
- beato lui = de bofkont
- male = slecht
- il ghiaccio = het ijs, het ijsklontje
- per favore = alsjeblieft, alstublieft
- portare = brengen
- subito = meteen
- insomma = och, niet zo best
- il ripasso = de herhaling
- primo / a = eerste
- il contatto = het contact
- il professore = de docent
- la professoressa = de docente
- la scuola media = de middelbare school
- dare = geven
- la multa = de boete
- l'alloggio = het onderkomen
- la pensione = het pension
- il villaggio = het dorp
- turistico / a = toeristisch
- il campeggio = de camping
- l'agriturismo = de vakantieboerderij
- offrire = aanbieden
- lo yogurt = de yoghurt
- giocare = spelen