Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • Wir wollen eine Reise in die USA machen. = We willen een reis naar de VS maken.
  • Das liegt in der Umgebung von Rom. = Dat zit in de omgeving van Rome.
  • Er fährt mit dem Wohnmobil in den Urlaub. = Hij gaat met de camper op vakantie.
  • Er stellte den Wohnwagen auf den Parkplatz. = Het zette de caravan op de parkeerplaats.
  • Wir legten uns an den Strand. = Wij gingen op het strand liggen.
  • Sie setzte sich hinter mich. = Ze ging achter me zitten.
  • Der Pass lag zwischen den Zeitungen. = Het paspoort lag tussen de kranten.
  • Ich stand direkt neben dem Eingang. = Ik stond direct naast de ingang.
  • Sie standen drei Stunden im Stau. = Zij stonden drie uur in de file.
  • Sie flogen auf die Malediven. = Ze gingen naar de Malediven.
  • Ihr macht Ferien auf dem Bauernhof. = Jullie gaan naar een vakantieboerderij.
  • Warst du schon mal auf diesem Zeltplatz? = Ben je weleens op deze camping geweest?