Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • der Berg / -e = de berg
  • die Abfahrt / -en = de afdaling
  • die Lawine / -n = de lawine
  • die Hütte / -n = de hut
  • der Skikurs = de skicursus
  • der Anfänger / = de beginner
  • der Fortgeschrittene = de gevorderde
  • die Unterschrift = de handtekening
  • der Vorname / -n = de voornaam
  • der Familienname = de achternaam
  • die Antwort / -en = het antwoord
  • die Sprache / -n = de taal
  • die Fremdsprache = de vreemde taal
  • das Einzelzimmer / = de eenpersoons-kamer
  • das Doppelzimmer / = de tweepersoonskamer
  • der Quadratmeter / = de vierkante meter
  • zwei mal zwei Meter = twee bij twee meter
  • der Kubikmeter = de kubieke meter
  • der Erwachsene / -n = de volwassene
  • der Tag / -e = de dag
  • die Nacht / “-e = de nacht
  • der Monat / -e = de maand
  • die Koffer packen = de koffers inpakken
  • die Reise / -n = de reis
  • keine (blasse) Ahnung = geen (flauw) idee
  • in den Urlaub fahren = met vakantie gaan
  • das Portemonnaie = de portemonnee
  • das Konto = de (bank)rekening
  • nächsten Samstag = aanstaande zaterdag
  • vorgestern = eergisteren
  • übermorgen = overmorgen
  • buchstabieren = spellen
  • stattfinden = plaatsvinden
  • messen (er misst) = meten
  • verreisen = op reis gaan
  • hinunterrutschen = naar beneden glijden
  • nach unten = naar beneden
  • nach oben = naar boven
  • tatsächlich = inderdaad
  • willkommen = welkom
  • wunderbar = fantastisch
  • ziemlich = tamelijk
  • zuverlässig = betrouwbaar
  • fröhlich = vrolijk
  • als = toen
  • trotzdem = desondanks, toch
  • denn = want
  • oder = of (Heinz oder Peter)
  • ob = of (Ich weiß nicht, ob...)
  • nur = alleen (maar), slechts