Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • der Urlaub / die Ferien (meervoud) de vakantie
  • die Hochsaison / die Hauptsaison het hoogseizoen
  • die Nebensaison het laagseizoen
  • das Wochenende het weekend
  • vom Montag bis Freitag de midweek
  • die Sommerferien de zomervakantie
  • die Weihnachtsferien de kerstvakantie
  • die Osterferien de paasvakantie
  • die Herbstferien de herfstvakantie
  • die Wintersportferien / der Skiurlaub de wintersportvakantie
  • die Schulferien de schoolvakantie
  • Ferien haben / im Urlaub sein met vakantie zijn
  • der Tourismus het toerisme
  • der Tourist de toerist
  • der Kongresstourismus het congrestoerisme
  • die Zielgruppe de doelgroep
  • der Sommergast de zomergast
  • der Badeort de badplaats
  • der Wintersportort de wintersportplaats
  • der Kurort het kuuroord
  • der Geschäftsmann de zakenman
  • die Geschäftsfrau de zakenvrouw