- Engels Nederlands
- again = opnieuw
-
When you're doing something over, you're doing it again.
Wanneer je nog een keer doet, doe je iets opnieuw.
- alphabet = alfabet
-
All the letters in order is called the alphabet.
Alle letters op een rijtje noem je het alfabet.
- answer = antwoord
-
When someone asks you a question, you answer.
Als iemand je een vraag stelt, dan geef je antwoord.
- at home = thuis
-
He is at home because he is sick.
Hij is thuis omdat hij ziek is.
- behind = achter
-
He accidentally left his trousers behind at her place.
Hij liet per ongeluk zijn broek achter bij haar thuis.
- big = groot, stevig
-
A house is very big.
Een huis is heel groot, stevig.
- bright = opgewekt / intelligent
-
She is very bright, she is the smartest girl in school.
Ze is heel opgewekt / intelligent, ze is het slimste meisje op school.
- clever = slimme, handige
-
She is a clever liar, she can make you believe everything.
Ze is een slimme, handige leugenaar, ze kan je alles laten geloven.
- eye = oog
-
You use an eye to see.
Je gebruikt een oog om te zien
- hair = haar
-
She is brushing her long hair.
Ze is haar lange haar aan het borstelen.
- handsome = knap, mooi
-
Every girl fell in love with him, he is very handsome.
Elk meisje werd verliefd op hem, hij is heel knap, mooi.
- nice = aardig, leuk
-
Everybody likes her, she is very nice.
Iedereen vindt haar leuk, ze is heel aardig, leuk.
- short = klein, kort
-
He could not reach the shelf, he is very short.
Hij kon niet bij de plank, hij is heel klein, kort.
- slim = slank
-
The word slim means thin in Dutch.
Het woord slank betekent dun in Nederlands.
- stupid = stom, dom
-
It would be stupid to do something so foolish.
Het zou stom, dom zijn om zoiets onbenulligs te doen.
- thin = dun, mager
-
That girl is really thin, she needs to eat more.
Dat meisje is heel dun, mager, ze moet meer gaan eten.
- enjoy = plezier hebben in
-
How could someone (to) enjoy cleaning the toilet.
Hoe kan iemand plezier hebben in het schoonmaken van een toilet.
- hate = haten, niet kunnen uitstaan
-
She did not like him, she (to) hated him after what he did.
Ze vond hem niet leuk, ze ging hem haten, niet kunnen uitstaan na wat ie had gedaan.
- listen = luisteren
-
I like (to) listen to music.
Ik hou van luisteren naar muziek.
- to run = rennen
-
To make it on time, he needed to run.
Om nog op tijd te komen, moest hij rennen.
- want = willen
-
We (to) want new shoes.
We willen nieuwe schoenen.
- to write = schrijven
-
He decided to write a book about his experiences.
Hij besloot een boek te schrijven over zijn ervaringen.
- town = stad
-
Amsterdam is a town.
Amsterdam is een stad.
- ugly = lelijk
-
In my opininon this chair is ugly, I do not like the colours.
In mijn ogen is deze stoel lelijk, ik hou niet van deze kleuren.
- village = dorp
-
The village was so tiny, every knew each other.
Het dorp was zo klein, iedereen kende elkaar.