Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • feel = Voel
  • Can you feel this?

    Voel je dit?

  • medicine = medicijnen
  • Can you prescribe some medicine?

    Kunt u mij medicijnen geven?

  • nauseous = misselijk
  • Do you feel nauseous?

    Ben je misselijk?

  • pain killers = pijnstillers
  • Do you sell pain killers?

    Verkoopt u pijnstillers?

  • Get well soon! = Beterschap!
  • nose = neus
  • He hit me on the nose.

    Hij sloeg me op mijn neus.

  • hit = stootte
  • I hit my toe on the door.

    Ik stootte mijn teen tegen de deur.

  • tooth = tand
  • My tooth broke off.

    Mijn tand brak af.

  • finger = vinger
  • She busted her finger.

    Ze brak haar vinger.

  • pill = pil
  • Take a pill twice a day.

    Neem twee keer per dag een pil.

  • leg = been
  • There is a plaster cast on my leg.

    Mijn been zit in het gips.

  • prescription = recept
  • This is a doctor's prescription.

    Dit is het recept van de dokter.

  • hurt = pijn
  • Where does it hurt?

    Waar doet het pijn?

  • operation = geopereerd
  • You need an operation.

    Je moet geopereerd worden.

  • bed rest = bedrust
  • You need lots of bed rest.

    Je moet veel bedrust.