- Engels Nederlands
- beach = strand
-
long walks on the beach...
strand
- bike = fiets
-
I go to school by bike.
Ik ga met de fiets naar school.
- boat = boot
-
The boat used to be moored near there.
boot
- cinema = bioscoop
-
Would you like to go to the cinema with me?
Wil je naar de bioscoop met me?
- football = voetbal
-
I play football.
Ik speel voetbal.
- game = spel
-
Mission impossible, game over, go home.
- guitar = gitaar
-
I can play the guitar and the sax.
gitaar
- kite = vlieger
-
It was a windy day, so we went to the park to fly our kite.
vlieger
- painting = schilderij
-
The painting on the wall was of a beautiful woman.
schilderij
- radio = radio
-
We listen to the news on the radio.
radio
- story = verhaal
-
As it happens, I know this great story...
Toevallig ken ik een geweldig verhaal...
- (to) catch = vangen
-
Nobody else could catch one.
vangen
- (to) draw = tekenen
- (to) drive = rijden
- (to) fish = vissen
- (to) hit = slaan
-
(to) hit / (to) beat
slaan
- (to) jump = springen
-
jump up and dunk it in!
springen
- (to) like = leuk vinden
-
I really like you, Mary Svevo.
leuk vinden
- (to) listen to = luisteren naar
-
You listen to some fairy tales.
luisteren naar
- (to) read = lezen
-
She read my horoscope and DeMille's.
lezen
- (to) run = rennen
-
DRAKE: run for it!
rennen
- (to) sing = zingen
-
Yeah, sing it, kid.
zingen
- (to) enjoy = genieten van
-
enjoy this place while you can.
genieten van
- (to) watch = kijken naar
- toy = speelgoed