Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • Do you need any help? = Heb je u hulp nodig?
  • What’s wrong with you? = Wat is er met je aan de hand?
  • Are you injured? = Ben je gewond?
  • My leg hurts. = Mijn been doet zeer.
  • I cannot move my arms. = Ik kan mijn armen niet bewegen.
  • There was an accident. = Er gebeurde een ongeluk.
  • My neck hurts really bad. = Mijn nek doet heel erg zeer.
  • Are you in a lot of pain? = Heb je veel pijn?
  • Your arm is broken. = Je arm is gebroken.
  • Can you tell me … = Kun je me vertellen …
  • My classmates need to go to hospital. = Mijn klasgenoten moeten naar het ziekenhuis.
  • What can I do for you? = Wat kan ik voor je doen?
  • Let me examine you! = Laat me je onderzoeken!
  • What happened? = Wat is er gebeurd?
  • It hurt near my shoulder. = Het deed zeer in de buurt van mijn schouder.
  • When you touch my neck it hurts. = Het doet zeer als je mijn nek aanraakt.
  • I had an accident a week ago. = Ik had een ongeluk een week geleden.
  • I think I broke my right leg. = Ik denk dat ik mijn rechterbeen gebroken heb.
  • It really hurt. = Het deed veel pijn.
  • It really hurts. = Het doet veel pijn.
  • My knee is painful. = Mijn knie is pijnlijk.
  • David bruised his thumb. = David kneusde zijn duim
  • These pills will soothe the pain. = Deze pillen verlichten de pijn.
  • I felt nauseous. = Ik was misselijk.
  • I had to vomit. = Ik moest overgeven.