Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • It really hurt. = Het deed veel pijn.
  • It hurt near my shoulder. = Het deed pijn vlak bij mijn schouder.
  • You need a cast. = Je hebt gips nodig.
  • You need a splint. = Je hebt een brace nodig.
  • David bruised his thumb. = David kneusde zijn duim.
  • These pills will soothe the pain. = Deze pillen verlichten de pijn.
  • I felt nauseous. = Ik was misselijk.
  • I had to vomit. = Ik moest overgeven.
  • You can see the doctor at two o’clock. = Je hebt om twee uur een afspraak bij de dokter.
  • Use the ointment three times a day. = Gebruik deze zalf drie keer per dag.
  • Can I help you? = Kan ik je helpen?
  • What is your name? = Hoe heet je?
  • Do you need any help? = Heb je hulp nodig?
  • What’s wrong with you? = Wat is er met je aan de hand?
  • My leg hurts. = Mijn been doet zeer.
  • I cannot move my fingers. = Ik kan mijn vingers niet bewegen.
  • My back hurts really bad. = Mijn rug doet heel erg zeer.
  • It hurts near my shoulder. = Het doet zeer bij mijn schouder.
  • Are you in a lot of pain? = Heb je veel pijn?
  • You need to go to hospital. = Je moet naar het ziekenhuis toe.
  • You bruised your toes. = Je hebt je tenen gekneusd.