Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aan de slag gaan = beginnen, gaan werken
  • Als we op tijd klaar willen zijn, moeten we nu echt aan de slag gaan.

  • aanhouden = niet uitdoen
  • Gerard hield zijn werkkleding gewoon aan naar de bruiloft.

  • aanhouden = vasthouden om naar een politiebureau te brengen
  • De inbreker werd meteen aangehouden.

  • aankondigen = officieel vertellen, bekendmaken
  • Lisandra en Thijs kondigen hun verloving aan.

  • aankruisen = met een kruisje aanwijzen
  • Kruis het goede antwoord aan.

  • aanpassen = wennen aan nieuwe omstandigheden
  • Mijn oma paste zich snel aan toen ze naar het verzorgingstehuis ging.

  • aanpassen = kleren aantrekken om te proberen
  • Pas jij deze eerst even aan?

  • aanvragen = officieel vragen om iets te krijgen
  • Op deze website kun je een informatiepakket aanvragen.

  • het abonnement = overeenkomst om iets te krijgen, bijvoorbeeld een tijdschrift of zodat je kunt bellen en internetten
  • Zullen we samen een abonnement nemen op Sevendays?

  • de afbeelding = plaatje
  • In dit tijdschrift staan veel mooie afbeeldingen van tijgers.

  • afwijken = anders zijn
  • Deze docent wijkt altijd meteen af van zijn eigen planning.

  • de afzender = iemand die iets verstuurd heeft
  • Wie is de afzender van dit pakje?

  • aller tijden = sinds altijd
  • Katrijn luistert graag naar de Top 1000 aller tijden.

  • allerlei = verschillende
  • Mijn vader leest allerlei soorten boeken.

  • apart = anders dan anders, bijzonder
  • Marja heeft vaak aparte kettingen om.

  • apart = los van iets anders
  • Je schrijft de brief op een apart blaadje.

  • de bedoeling = wat je wilt bereiken
  • In deze les is het de bedoeling dat je precies leert wat procenten zijn.

  • bestellen = vragen om iets te bezorgen
  • Je moet je medicijnen op tijd bestellen als je op vakantie gaat.

  • bevriend zijn (met) = vrienden zijn met
  • Zij zijn al jaren bevriend.

  • de bijlage = een tekst of plaatje bij een andere tekst
  • Wil jij me die foto's als bijlage mailen?

  • de bijzonderheden = details, aparte dingen
  • De politie gaf geen bijzonderheden na de overval.

  • de cateringservice = bedrijf dat voor hapjes en drankjes zorgt bij een feest
  • Mijn zus is haar eigen cateringservice begonnen.

  • commentaar = kritiek
  • Aan dat commentaar heb je niets.

  • het contact = iemand zien of spreken
  • We houden contact.

  • de contactpersoon = persoon bij een bedrijf waar je de afspraken altijd mee maakt
  • Jolien is onze contactpersoon bij Cateringservice Smikkelen.

  • de country hit = bekend liedje in de stijl country en western
  • Ilse DeLange scoorde een country hit met I'm not so tough.

  • creatief = nieuwe dingen kunnen bedenken en maken
  • Docenten van kunstvakken zijn vaak heel creatief.

  • de datum = een bepaalde dag
  • Wat is de datum van vandaag?

  • daverend = groot, heel erg (positief)
  • Het feest was een daverend succes.

  • de deelnemer = iemand die meedoet
  • We zoeken nog een deelnemer voor levend stratego.

  • de dj / deejay = diskjockey, platendraaier
  • We zoeken nog een deejay om voor de muziek te zorgen.

  • de docent = de leraar
  • Deze docent geeft Nederlands.

  • doorlopend = steeds, de hele tijd, continu
  • Hier kun je doorlopend bezoek krijgen.

  • doorzoeken = goed zoeken
  • De politie doorzocht alle kluisjes op wapens en drugs.

  • dubbel = twee keer
  • Dat was een dubbele overwinning: het enkelspel en het dubbelspel.

  • dubbelvouwen = zo vouwen dat twee helften op elkaar liggen
  • Als je een hoedje wilt vouwen, moet je eerst een vel papier dubbelvouwen.

  • de duidelijkheid = iedereen begrijpt het
  • De teamleider gaf duidelijkheid over het eerstejaarskamp.

  • een hele stap = iets wat je niet durft, toch doen
  • Drie dagen logeren bij mijn oma was voor mijn broertje een hele stap.

  • eerder = vroeger, sneller
  • Met de trap ben je vaak eerder beneden dan met de lift.

  • de energie = zin om iets te doen
  • Heb jij nog energie om te gaan winkelen?

  • ergens achter komen = uitvinden hoe het echt is
  • Niemand mag erachter komen dat mijn moeder eigenlijk een spion is.

  • ergens voor zorgen = zorgen dat iets gedaan wordt, dat het in orde komt
  • Onze mentor zal ervoor zorgen dat de brieven op tijd verstuurd worden.

  • de factuur = rekening
  • Ons bedrijf stuurt u volgende week de factuur.

  • het factuuradres = het adres waar de rekening naartoe gestuurd moet worden
  • Wat is uw factuuradres?

  • de fantasie = wat je verzint, niet echt
  • Mijn zus heeft een grote fantasie, ze vertelt de gekste verhalen.

  • de flat [flet] = woning die deel uitmaakt van een flatgebouw
  • Wij wonen in een flat.

  • de geadresseerde = persoon die een brief of pakje krijgt
  • De naam van de geadresseerde moet op de voorkant van de envelop.

  • gemengd = afwisselend, allerlei
  • De teams worden de laatste dag van het toernooi gemengd.

  • groots = enorm, iets wat veel indruk maakt
  • Het optreden van Justin Bieber was weer groots.

  • de herinnering = aan iets of iemand terugdenken
  • Hanneke heeft leuke herinneringen aan het kabouterkamp.

  • hooguit = niet meer dan
  • Vandaag wordt het hooguit 13 graden.

  • het idee = de gedachte
  • Dat is een goed idee.

  • in de war raken = dingen door elkaar halen
  • Ik raak in de war van de Duitse naamvallen.

  • indelen = iets in een logische volgorde zetten
  • Je moet de woorden in drie groepen indelen: zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en lidwoorden.

  • de kantine = goedkoop restaurant bij een school of in een bedrijf
  • Onze kantine is erg gezellig.

  • de kennel = hondenhok
  • Voor we op vakantie gaan, brengen we de hond naar de kennel.

  • de kinderyoga = yoga voor kinderen
  • In dit buurthuis wordt op woensdagmiddag een cursus kinderyoga gegeven.

  • de klacht = zeggen of schrijven dat iets niet goed is
  • Op internet staan veel klachten over dit model smartphone.

  • de klassieker = oud model, of oud liedje dat iedereen kent
  • De Beatles schreven veel klassiekers, zoals Hey Jude en Let it be.

  • het leeuwenwelpje = leeuwenjong
  • In Artis is een leeuwenwelpje geboren.

  • de locatie = plaats waar iets gebeurd is
  • Op deze locatie is de film opgenomen.

  • het logo = afbeelding waaraan je een bedrijf of merk herkent
  • Bijna iedereen kent het logo van Nike.

  • de loopafstand = afstand die je lopen moet om iets of iemand te bereiken
  • Mijn school is op loopafstand van winkelcentrum ‘Koop je arm'.

  • meebrengen = iets bij je hebben als je komt
  • Thijs vergeet altijd een pen mee te brengen naar school.

  • minstens = niet minder dan
  • Je verslag moet minstens 150 woorden hebben.

  • napraten = praten met anderen over iets wat je samen hebt beleefd
  • We hebben nog lang nagepraat.

  • het noodgeval = situatie waarbij snel hulp nodig is
  • Als er een noodgeval is, moet je 112 bellen.

  • het onderdeel = stukje
  • De computer werkte niet, omdat er twee onderdelen ontbraken.

  • ongeveer = bijna, niet precies
  • Er waren ongeveer 30 mensen.

  • ontkennen = zeggen dat iets niet waar is
  • Hij ontkent dat hij dat heeft gedaan.

  • ontwerpen = maken
  • Mijn vader ontwerpt de meest fantastische ijsjes.

  • op rekening = niet direct betalen, maar later via de bank betalen
  • Mijn ouders kopen altijd op rekening bij de Makro.

  • overzichtelijk = duidelijk, snel en gemakkelijk te zien
  • Dit is een overzichtelijke tekening.

  • de parkeergelegenheid = plaats waar iemand zijn auto neer mag zetten
  • Onze leraren klagen altijd over te weinig parkeergelegenheid bij de school.

  • de positieve geluiden = er worden alleen goede dingen over gezegd of geschreven
  • Ik hoor alleen maar positieve geluiden over de band Warm Soda.

  • het product = iets wat gemaakt is
  • Een brief is een voorbeeld van een schrijf product.

  • de reactie = wat je zegt of doet als antwoord op iets anders
  • Zijn reactie sloeg nergens op.

  • het resultaat = wat je bereikt of gemaakt hebt
  • Dit resultaat had ik niet verwacht.

  • reusachtig = heel erg, enorm
  • Rob heeft het altijd reusachtig naar zijn zin bij de waterscouts.

  • de routebeschrijving = uitleg hoe je ergens moet komen
  • Volgens de routebeschrijving moeten we na de molen links.

  • schenken = geven
  • Mijn moeder schonk mij deze ring.

  • schenken = inschenken, drinken (meestal alcohol) geven
  • Bij de kinderdisco wordt geen alcohol geschonken.

  • smikkelen = lekker eten, genieten van het eten
  • Pannenkoeken.... Mmm, dat wordt weer smikkelen en smullen.

  • speciaal = apart, met niets anders te vergelijken
  • Dat woord heeft een speciale betekenis.

  • spectaculair = opzienbarend, heel bijzonder
  • De shows op de kermis zijn altijd spectaculair.

  • spetterend = geweldig, erg leuk
  • Het was een spetterend feest.

  • stampen = hard met je voeten op de grond slaan
  • Mijn nichtje van zes gaat altijd stampen als ze haar zin niet krijgt.

  • stralend = glanzen, schitteren, er gelukkig uitzien
  • De bruid zag er stralend uit.

  • het stripverhaal = verhaal dat vooral uit plaatjes bestaat
  • Mijn favoriete stripverhaal is Suske en Wiske en de hondenparadijs.

  • het succes = goede afloop, bereikt hebben wat je bereiken wilt
  • Veel succes met je praktijkexamen.

  • de taak = werk, klus
  • Welke taak heb jij gekregen?

  • tevreden = alles is zoals je graag wilt
  • Met een 6 voor Engels ben ik dik tevreden.

  • het thema = onderwerp
  • Deze les heeft als thema ‘milieuvervuiling'.

  • de thermoskan = kan of fles om dranken warm te houden
  • José neemt koffie mee in een thermoskan.

  • uitstralen = zonder woorden een gevoel oproepen bij andere mensen
  • Gerdine straalde uit dat ze verliefd is.

  • verdelen = in stukken delen
  • Mijn vader verdeelt de taart altijd zo, dat ik de druiven krijg.

  • de verkoopbrief = reclamebrief
  • Mijn moeder krijgt veel verkoopbrieven van Yves Rocher.

  • verstandig = slim, aan te raden
  • Het is verstandig om rustig te blijven als je boos bent.

  • de vertraging = iets gebeurt later of duurt langer dan je had verwacht
  • De trein had tien minuten vertraging.

  • vervangen = de plaats van iets of iemand innemen
  • Onze nieuwe juf kan de oude nooit echt vervangen.

  • verzoeken = vragen
  • Mag ik u verzoeken hier niet te roken? (Ze bedoelen: U mag hier niet roken)

  • voldoende = genoeg
  • Er zijn voldoende frietjes voor iedereen.

  • de volgorde = de manier waarop iets achter elkaar staat
  • De namen in de klassenlijst staan op alfabetische volgorde.

  • de voorbereiding = vooraf dingen klaarleggen en klaarzetten
  • Dankzij de goede voorbereiding verliep het schoolreisje heel goed.

  • de witregel = een regel zonder woorden, een lege regel
  • Na de titel zet je altijd één of twee witregels.

  • worstelen = vechten, stoeien
  • Ik worstel met deze sommen.

  • de yoga = oefeningen voor je ademhaling en je concentratie waar je lenig van wordt
  • Yoga is ontspannend om te doen.