Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aankondigen = vertellen
  • Meneer Kreupelhout kondigde aan dat we gingen worstelen.

  • aanscherpen = nog beter maken
  • De springer scherpte zijn beste prestatie aan.

  • aanzienlijk = opvallend, veel
  • Zijn voorsprong op nummer twee was aanzienlijk.

  • de abonnee = iemand die betaalt om iets regelmatig te krijgen
  • Ik ben abonnee van Voetbal International.

  • de actie = de handeling, de daad
  • Kom je zelf nog in actie of blijf je de hele dag naar dat sportprogramma kijken?

  • activeren = aan de gang krijgen
  • Je moet vaak een code activeren, voordat je gebruik van een website kunt maken.

  • van adel zijn = door je geboorte horen bij een groep die bepaalde rechten heeft
  • Wist je niet dat hij van adel is?

  • ambitieus = zo dat je veel wilt bereiken
  • Dat is een ambitieuze leerling.

  • arrogant = verwaand, denkend dat je heel goed bent
  • Die arrogante voetballer scoort liever zelf!

  • behalen = iets bereiken (na wat moeite)
  • Hij behaalde de finish na ruim drie uur lopen.

  • de behendigheid = de handigheid
  • Met een onwaarschijnlijke behendigheid daalde de skiër de steile helling af.

  • zich bevinden = ergens zijn
  • De juryleden bevinden zich nog in het wedstrijdsecretariaat.

  • de bootcamp = de zware training
  • Na de bootcamp viel hij uitgeput in slaap.

  • de broccoli = de groene groente die er als bloemkool uitziet
  • Wij eten vaak broccoli, omdat die groente gezond is.

  • de capaciteit = de dingen waar je goed in bent
  • Wat zijn jouw capaciteiten?

  • de categorie = het onderdeel van een groep
  • Bij gewichtheffen heb je verschillende gewichtscategorieën.

  • checken = controleren, nagaan
  • Check jij even of we nog pizza in huis hebben?

  • het citaat = de woorden die iemand letterlijk zo zegt
  • De volgende morgen stond het citaat op de voorpagina van de krant.

  • claimen = opeisen, willen hebben
  • De zelfverzekerde sporter claimde, voordat de wedstrijd begonnen was, de overwinning al.

  • het compliment = de mededeling dat je iets goed vindt
  • De loper kreeg van zijn coach een compliment.

  • degraderen = naar een lagere klasse gaan
  • De ploeg die alles verloor, moest natuurlijk degraderen.

  • het district = het gebied
  • In dit district komen niet veel toeristen.

  • doorgaans = meestal
  • Een zin eindigt doorgaans met een punt.

  • downloaden = een bestand van het internet halen
  • Mag je zomaar een film downloaden?

  • de dug-out = het overdekte spelersbankje
  • In de dug-out zaten de spelers ongeduldig te wachten op een wissel!

  • het faillissement = de situatie waarin een bedrijf te veel schulden heeft om nog langer te kunnen bestaan
  • Het bedrijf heeft het faillissement aangevraagd.

  • favoriet = lievelings-
  • Wat is jouw favoriete sport?

  • geduchte = waar je respect voor hebt
  • Dat is een geduchte tegenstander.

  • het grandslamtoernooi = belangrijk tennistoernooi
  • Roland Garros is één van de grandslamtoernooien.

  • de hamburger = het ronde, platte stuk vlees (rundergehakt)
  • Ik wist echt niet dat je geen hamburgers eet.

  • herkennen = door zien of horen weer weten wat het is of wie het is
  • Waarom herken je hem niet? Hij is de beste voetballer ooit!

  • de illustratie = het plaatje, de tekening
  • Op de illustratie kun je zien wat je moet doen.

  • ingelast = er tussen gezet
  • Op de ingelaste vergadering vertelde de trainer dat hij ging stoppen.

  • internationaal = tussen verschillende landen
  • Heb jij weleens een internationale wedstrijd gespeeld?

  • het interview = het vraaggesprek
  • Tijdens het interview merkte je dat de sporter zich boos maakte.

  • ergens kapot van zijn = iets heel erg vinden
  • De sporter was er kapot van dat hij gewisseld werd.

  • het knäckebröd = het platte knapperige brood
  • In Zweden eten ze vaak knäckebröd.

  • de kolom = de smalle rij
  • De woorden worden in een kolom gezet.

  • het koningsnummer = het belangrijkste nummer
  • Bij atletiek is de 100 meter het koningsnummer!

  • de koploper = de man / vrouw die voorop loopt / staat
  • Wie is de koploper in dit toernooi?

  • de kuur = de behandeling om beter te worden
  • De chemokuur heeft gelukkig geholpen.

  • de kwalificatieronde = de ronde waarin je laat zien dat je voor een bepaald onderdeel geschikt bent
  • Na de kwalificatieronde raakte de sprinter geblesseerd.

  • de lastminutebeslissing = de beslissing die je op het allerlaatste moment neemt
  • Hij nam de lastminutebeslissing zonder aarzelen.

  • de maffia = bende van georganiseerde misdadigers
  • Over de Italiaanse maffia zijn veel spannende films gemaakt.

  • de motivatie = de reden waarom je iets doet
  • Hij is zijn motivatie om goed te presteren kwijtgeraakt.

  • de omelet = het gebakken ei
  • Hij eet 's morgens altijd een omelet met kaas en ui.

  • ongetwijfeld = zeker weten, zonder twijfel
  • Zij wint ongetwijfeld een medaille.

  • onregelmatig = telkens anders, niet volgens een regel
  • Hij werkt erg onregelmatig: de ene keer elke dag en dan weer weken niet.

  • ontbreken = er niet zijn
  • Kun jij de ontbrekende woorden invullen?

  • ontwerpen = maken
  • Hij ontwerpt een nieuwe kledinglijn.

  • oorspronkelijke = eerste
  • Wie zijn de oorspronkelijke bewoners van Canada?

  • is opgebouwd uit = bestaat uit
  • Een zin is opgebouwd uit zinsdelen.

  • ogen = eruitzien
  • Dat oogt goed!

  • opsommen = opnoemen
  • De fan somde alle beste prestaties van de tienkamper op.

  • organiseren = iets voorbereiden en laten gebeuren
  • Wie organiseert het volgende wereldkampioenschap voetbal?

  • origineel = niet nagemaakt, als eerste bedacht
  • Wat een origineel idee!

  • het outfit = de kleding
  • De ploeg verscheen op de bijeenkomst in de nieuwe outfit.

  • de overeenkomst = dat wat gelijk is
  • Is er een overeenkomst tussen een kogel en een discus?

  • de paella = Het Spaanse gerecht met rijst en vis
  • Houd jij van paella?

  • parallel = evenwijdig aan elkaar
  • De lijnen lopen parallel.

  • op peil brengen = op een goed niveau brengen
  • De trainer moet de speler op tijd op peil brengen.

  • de persconferentie = de bijeenkomst voor verslaggevers
  • Op de persconferentie gaf Louis van Gaal een duidelijke uitleg.

  • plaatsvinden = gebeuren
  • De Olympische Spelen vonden in 2016 plaats in Rio.

  • plannen = vooraf bedenken
  • Een fietstocht langs de Nederlandse kust kun je beter plannen, anders heb je echt geen slaapplaats.

  • ploeteren = met veel moeite verdergaan
  • De wielrenner ploeterde over het slechte wegdek.

  • de prestatiemaatschappij = de maatschappij waarin je moet laten zien wat je kunt
  • Hij voelde zich niet thuis in de prestatiemaatschappij.

  • presteren = iets doen, iets uitvoeren
  • Heeft je club goed gepresteerd of ging het fout?

  • relaxen = ontspannen
  • Relaxt volgde hij vanaf de tribune de wedstrijd.

  • de rivaal = de tegenstander
  • De schaatser sprak vrolijk met zijn belangrijkste rivaal.

  • de sambal = de hete saus
  • Wil je er sambal bij?

  • scrollen = verplaatsen van tekst op een scherm
  • Hij scrolde door het bestand.

  • selecteren = uitkiezen
  • De trainer selecteerde zijn beste spelers.

  • showen = laten zien
  • De discuswerper showde zijn gouden medaille aan iedereen.

  • solliciteren = reageren op een baan
  • Hij solliciteerde naar de baan van trainer-coach bij ARC.

  • de spikes = de schoenen met spijkertjes onder de zool
  • Een sprinter loopt natuurlijk op spikes.

  • de spits = de aanvallende voetballer
  • Toen de ploeg met 2-0 voorkwam, werd de geblesseerde spits uit het veld gehaald.

  • stampen = hard met je voeten op de grond ‘slaan'
  • Woedend stampte de jongen naar de deur van het lokaal.

  • de sudoku = Japanse puzzel met cijfers
  • Mijn opa maakt alle sudoku's die in de krant staan.

  • het tenue = de kleding die voorgeschreven is
  • Moet je dat tenue ook tijdens een training dragen?

  • de term = het woord
  • Ken jij al die termen uit de rugbysport?

  • toch = ondanks dat alles, maar
  • De sprinter won zijn serie; toch was hij niet tevreden.

  • toenemende = groter wordende
  • Door de toenemende drukte van het wegverkeer geeft hij de voorkeur aan de trein.

  • toevoegen = erbij doen
  • Je moet wel genoeg water toevoegen, anders wordt het beslag te dik.

  • traag = langzaam, niet snel
  • Wat beweegt die man traag.

  • uitgedost = gekleed
  • Supporters van Nederlandse sporters reizen vaak uitgedost in oranje naar wedstrijden.

  • het uittreksel = de geschreven samenvatting
  • Heb jij een uittreksel van dit boek?

  • de vacature = de baan waarvoor iemand gezocht wordt
  • Op internet staan vaak veel vacatures van jaren geleden!

  • vederlicht = heel erg licht, zo licht als een veertje
  • De kleding van een marathonloper is vaak vederlicht.

  • verbinden = aan elkaar vastmaken
  • Een voegwoord verbindt twee zinnen met elkaar.

  • volledig = compleet, zodat er niemand meer ontbreekt
  • Is ons team nu volledig?

  • de wok = de ronde pan waarin je roerbakt
  • Ik vind een wok een mooie pan.

  • de zone = het gebied
  • In deze zone mag je je auto niet parkeren.

  • zuur = kribbig, nors
  • De coach reageerde zuur op de vragen van de journalist.