Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • allergisch = overgevoelig voor bepaalde stoffen
  • Marja moet altijd vreselijk niezen als ze in de buurt van onze kat komt, want ze is allergisch voor kattenhaar.

  • het assortiment = voorraad
  • Deze winkel heeft een uitgebreid assortiment.

  • het atol = ringvormig koraaleiland
  • Een atol kom je vooral tegen in warme zeeën.

  • automatisch = zonder ingrijpen van de mens
  • Die nieuwe auto kan automatisch inparkeren.

  • beïnvloeden = invloed uitoefenen op
  • Ahmed probeerde met voorbeelden mijn mening te beïnvloeden.

  • bereiden = klaarmaken
  • Hij is bezig met het bereiden van paella.

  • de brug = om onder de auto te kunnen werken
  • De monteur zette de auto op de brug voor een controle.

  • de bruut = ruw, lomp, gewelddadig persoon
  • Die onbeleefde man gedroeg zich als een bruut.

  • controleerbaar = na te kijken
  • Een feit is altijd controleerbaar.

  • de crimineel = misdadiger
  • Die crimineel heeft zeker twintig inbraken gepleegd.

  • dateren = uit de tijd van
  • Dit huis dateert uit de zeventiende eeuw.

  • deserteren = uit dienst ontsnappen
  • De man deserteerde uit het Turkse leger.

  • documenteren = met bewijzen motiveren
  • Dat boek is uitstekend gedocumenteerd.

  • de dummy = pop
  • Bij de botsproef zat een dummy achter het stuur.

  • ergens stranden = blijven steken
  • Tijdens zijn reis strandde Ben in Barcelona.

  • exceptioneel = uitzonderlijk
  • Dat Wim die goal nog maakte, was exceptioneel.

  • het exemplaar = voorwerp
  • Ik heb een apart exemplaar voor jou meegebracht.

  • de factuur = rekening
  • De winkelier gaf hem de factuur van de nieuwe laptop.

  • het feit = iets wat echt is
  • Het is een feit dat hij niet is komen opdraven vanmiddag.

  • de functie = werking
  • Wat is de functie van dit instrument?

  • gemoedelijk = gezellig
  • Ze gingen heel gemoedelijk met elkaar om.

  • genoegen mee nemen = accepteren
  • Je moet er maar genoegen mee nemen, dat het nu te laat is.

  • in de wacht staan = afwachten
  • Als je daarheen belt, laat men je steeds in de wacht staan.

  • in goede staat = in goede toestand
  • Die oude auto was nog in zeer goede staat.

  • de kannibalen = menseneters
  • Naar dat oerwoud moet je niet gaan; daar wonen nog kannibalen.

  • de lof = eer
  • Rashid kreeg alle lof voor zijn werkstuk.

  • de lofzang = compliment
  • Met haar zelfgeschreven verhaal oogstte Kim een lofzang.

  • meeslepend = zeer boeiend
  • Het was een zeer meeslepend lied.

  • mysterieuze = raadselachtige
  • De mysterieuze vrouw verdween in de mist.

  • ongetwijfeld = stellig
  • Ger heeft er ongetwijfeld hard aan gewerkt.

  • het oogcontact = elkaar aankijken
  • Mike maakte oogcontact met het onbekende meisje.

  • op de rit hebben = aan de gang hebben
  • Als je succes wilt behalen, moet je de zaak wel goed op de rit hebben.

  • op zijn buik schrijven = kunnen vergeten
  • Die nieuwe fiets kon hij nu wel op zijn buik schrijven.

  • opdagen = verschijnen
  • Jean kwam niet opdagen voor de voetbalwedstrijd.

  • openbaar maken = iedereen laten zien
  • De school wilde de examencijfers openbaar maken.

  • overtuigend = geen twijfel latend
  • Max werd zeer overtuigend eerste op het circuit.

  • de parachute = valscherm
  • De piloot kwam met zijn parachute veilig op de grond.

  • de passanten = voorbijgangers
  • Langs de boulevard liepen veel passanten.

  • het personage = persoon in een film, boek of toneelstuk
  • Dat personage speelde een grote rol in die film.

  • de pollen = stuifmeel
  • In de lente en de zomer zitten er veel pollen in de lucht.

  • de procedure = werkwijze
  • Volgens de procedure moet je je gegevens invullen op de website.

  • de publiciteit = openbaarheid
  • Dat omkoopschandaal werd gisteren in de publiciteit gebracht.

  • rechtvaardigen = juistheid aantonen
  • Al het geploeter werd gerechtvaardigd door het prachtige resultaat.

  • het reservoir = vergaarbak
  • Hij liet de olie uit het reservoir lopen.

  • respecteren = eerbiedigen
  • Je moet de gebruiken van een ander land respecteren.

  • de scheurbuik = ziekte door tekort aan vitamine c
  • Als je vroeger aan boord van een schip was, kon je scheurbuik krijgen.

  • scoren = veroveren
  • Alex scoorde in de bibliotheek het enige exemplaar van dat boek.

  • de selfie = foto van jezelf
  • Bij de apenrots in de dierentuin maakte hij een selfie.

  • sereen = zuiver, helder
  • In het bos heerste een serene stilte.

  • de service = dienstbaarheid
  • Gratis water bij het eten is hier service van de zaak.

  • sfeervol = vol sfeer
  • Wij hebben gisteren in een sfeervol restaurant gegeten.

  • de sjalotten = soort uien
  • In deze maaltijd zitten meerdere sjalotten verwerkt.

  • het snowboard = skiplank
  • Rob ging met een flinke snelheid op zijn snowboard van de helling.

  • sociale = maatschappelijke
  • In het sociale leven is Mo erg hulpvaardig.

  • spectaculair = opzienbarend
  • Ron maakte een spectaculair doelpunt.

  • de standaard = overal passend
  • De maten van deze tafel zijn standaard.

  • steevast = altijd
  • Lara en Melanie komen steevast te laat.

  • het stigma = schandvlek
  • Mensen krijgen een stigma als ze op één eigenschap worden beoordeeld.

  • de stress = spanning
  • Door de stress wist Tessa de antwoorden niet meer.

  • de toewijding = overgave
  • Vol toewijding werkte Fatima aan haar werkstuk.

  • traditioneel = zoals het altijd was
  • De vrouwen waren gekleed in traditionele klederdracht.

  • überhaupt = eigenlijk
  • Heeft hij dat boek überhaupt wel gelezen?

  • uitzonderlijk = buitengewoon
  • Wat hij in het tennis bereikt heeft, is echt uitzonderlijk.

  • uitzonderlijk = zeldzaam
  • Mia had een uitzonderlijk goed werkstuk gemaakt.

  • verdragen = doorstaan
  • Suze kon de teleurstelling niet verdragen.

  • vervallen = achteruitgaan
  • Dat fraaie gebouw raakt behoorlijk vervallen.

  • het vleugje = een beetje
  • De kok deed een vleugje zout in de pasta.

  • wellustig = belust op genot
  • De man keek wellustig naar de vrouwen in bikini.

  • wemelen = door elkaar bewegen
  • In die vaart wemelt het van de vis.

  • de wingsuit = pak waarin je kunt vliegen
  • In zijn wingsuit zweefde Paul boven de velden.

  • de zegen = weldaad
  • Dit warme weer is echt een zegen.