Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aan de orde stellen = ergens over praten
  • De docent stelde het wangedrag van de vier leerlingen in de kantine aan de orde.

  • aan de slag gaan = beginnen
  • Morgen ga ik aan de slag als pizzakoerier.

  • afwijken = anders doen
  • De film wijkt erg af van het boek.

  • de akte = deel van een voorstelling
  • Mijn zusje speelt een grote rol in de tweede akte.

  • de anatomie = alle onderdelen van het lichaam bepalen
  • Anatomie vind ik een leuk vak.

  • de anorexia nervosa = eetstoornis
  • Mijn buurmeisje heeft anorexia nervosa.

  • automatisch = vanzelf
  • Als je regelmatig oefent, gaat het automatisch steeds beter.

  • de balans = evenwicht
  • Charlène kan heel goed haar balans houden.

  • basic = begin, basis
  • Na de zomervakantie begint de training altijd basic.

  • een beeld geven = een idee krijgen door wat je ziet
  • Deze trailer geeft een goed beeld van de hele film.

  • de beschikbaarheid = kunnen, mogelijkheid
  • Deze website controleert de beschikbaarheid van hotelkamers.

  • de bio-industrie = dieronvriendelijke veeteelt
  • Wij eten nooit vlees uit de bio-industrie.

  • botvieren = uitleven, afreageren
  • Mijn broertje viert zijn slechte zin op mij bot.

  • de cabaretier = komiek, grappenmaker over maatschappelijke onderwerp
  • Wie vind jij de beste cabaretier?

  • charme = aantrekkelijkheid
  • De grootste charme van Tilburg is de kermis.

  • constateren = vaststellen, zien dat het zo is
  • Mijn moeder constateerde dat de verwarming ontlucht moest worden.

  • crashen = kapot gaan
  • De printer is gecrasht, daarom heb ik mijn boekverslag niet bij me.

  • de dactyloscopische dienst = politiedienst die onderzoek doet naar vingerafdrukken
  • Later wil ik bij de dactyloscopische dienst gaan werken.

  • het detail = klein onderdeel van iets groters
  • De details bespreken we morgen na schooltijd.

  • de diagnose = bepalen van het probleem
  • De dokter stelde de diagnose.

  • direct = hier: meteen
  • Ik doe het direct als je weg bent.

  • de drenkeling = iemand die in het water geraakt is en dreigt te verdrinken of al verdronken is
  • De brandweer haalde de drenkeling uit het water.

  • de eigenschap = wat typisch is voor iemand, wat bij iemand hoort
  • Zijn geduld is zijn beste eigenschap.

  • ergens op sturen = iets willen bereiken
  • De directeur stuurt op grotere leerlingtevredenheid.

  • evenveel = net zo veel
  • Ik houd evenveel van mijn kat als van mijn vissen.

  • het familiebedrijf = Bedrijf dat van de ouders naar het kind gaat.
  • Later ga ik werken in ons familiebedrijf.

  • de F'jes = jongste spelers bij een sportclub
  • Ik ben begonnen bij de F'jes, maar speel nu bij de B-junioren.

  • fronsend = met rimpels in je voorhoofd
  • Mijn moeder kijkt me altijd fronsend aan als ik zeg dat ik klaar ben met mijn huiswerk.

  • het functioneringsgesprek = gesprek over hoe iemand zijn werk doet
  • Morgen heb ik een functioneringsgesprek.

  • hetgeen = verwijzing naar wat je al gezegd hebt
  • Ze was heel verdrietig, hetgeen direct opviel.

  • de horeca = afkorting voor hotel, restaurant, café
  • Mijn zus werkt 's zomers in de horeca.

  • de hovenier = tuinman
  • Mijn ouders hebben een hovenier ingehuurd voor het ontwerp van de tuin.

  • in de kaart spelen = zonder het te willen de tegenpartij helpen
  • De leerlingen speelden met hun protest de docent precies in de kaart.

  • indalen = gewend raken, je eigen maken
  • Het idee is eindelijk ingedaald.

  • het ingrediënt = wat erin zit
  • Voor kokosmakronen heb je maar drie ingrediënten nodig.

  • inschatten = vooraf bedenken hoe het zal zijn
  • Het is soms lastig om in te schatten hoeveel tijd je nodig hebt om te leren.

  • de inspiratie = goede ideeën krijgen, enthousiast worden
  • Ik krijg vaak inspiratie als ik op het strand loop.

  • de inspraak = je mening mogen geven
  • De leerlingenraad had inspraak in het schoolreisje.

  • de Kahoot = quiz die je speelt met een mobiele telefoon
  • De docent Engels oefent de Engelse werkwoorden vaak met een Kahoot.

  • de kamertemperatuur = ongeveer 20 graden
  • Mijn vader had de verwarming 's nachts per ongeluk op kamertemperatuur laten staan.

  • konfijten = zoeten, inleggen in suiker
  • In gebak zitten vaak gekonfijte vruchtjes.

  • kruislings = gekruisd
  • De deegrolletjes leg je kruislings over de taartvulling.

  • leerzaam = iets waar je veel van leert
  • Boeken lezen is altijd leerzaam.

  • het magazijn = voorraadruimte
  • ‘Ik kijk even in het magazijn of er nog spritsen zijn, mevrouw.'

  • de medicatie = alle medicijnen bij elkaar
  • Ik krijg medicatie tegen hooikoorts.

  • meegaand = bereid je aan te passen
  • Met Jolanda werk ik graag samen, want ze is heel meegaand.

  • de muurkrant = soort themacollage
  • In het lokaal van mens en maatschappij hangen veel muurkranten.

  • negatief = vervelend, nadelig
  • Die film kreeg een negatieve recensie.

  • observeren = aandachtig kijken
  • De intern begeleider observeert de klas.

  • de oercast = oudste groep spelers van een voorstelling
  • Reinout Oerlemans speelde in de oercast van GTST.

  • op de mouw spelden = liegen, onzin vertellen
  • Als het over sport gaat, kun je hem van alles op de mouw spelden.

  • de overlevingsstand = lichaamsfuncties die alleen nog op overleven gericht zijn
  • Bij langdurige honger of kou schakelt je lichaam automatisch over naar de overlevingsstand.

  • het perspectief = vertelstandpunt
  • Als een boek in het ik-perspectief is geschreven kan de lezer zich gemakkelijk inleven.

  • pinnig = bazig, venijnig
  • Ze ziet er een beetje pinnig uit, maar ze is heel aardig.

  • prank = Engels woord voor grap
  • Dat kan niet, dat is vast een prank.

  • prijzig = duur
  • Dat is een prijzig hotel.

  • de procedure = manier waarop het eraan toegaat, hoe iets geregeld is
  • Je moet je houden aan de veiligheidsprocedures.

  • professioneel gedrag = hoe je je moet gedragen op je werk
  • Bij professioneel gedrag hoort op tijd komen en niet roddelen over klanten of collega's.

  • de psychiatrie = medisch specialisme dat zich richt op psychische stoornissen
  • Mijn vader heeft psychiatrie gestudeerd.

  • de ruis = afleiding waardoor je niet goed kunt luisteren
  • Door de film in het lokaal naast ons, was er veel ruis.

  • schikken = uitkomen
  • Als het schikt, kom ik nu meteen langs.

  • de screentest = auditie voor een film, proefopname
  • Hij is zenuwachtig voor zijn screentest morgen.

  • skippen = overslaan
  • Als ik een film heb opgenomen, kan ik de reclame makkelijk skippen.

  • snoeien = planten bijknippen
  • Mijn vader heeft de heg gesnoeid.

  • spetterend = hier: erg leuk
  • In dat circus kun je een spetterende motorshow zien.

  • standaard = hier: altijd
  • Er moet standaard iemand bij de ingang staan.

  • terugkoelen = temperatuur terugbrengen
  • Daarna moet je de slagroom terugkoelen naar kamertemperatuur.

  • de toko = winkel, bedrijf
  • Hij weet precies hoe deze toko werkt.

  • het typetje = personage met een duidelijke karaktertrek
  • Veel stripfiguren zijn echte typetjes.

  • de voorkennis = wat je al weet
  • Sommige docenten vragen altijd eerst naar je voorkennis voor ze iets uitleggen.

  • vruchtbaar = succesvol
  • Het was een vruchtbare samenwerking.

  • de webcam = camera op een computerscherm
  • Webcams kunnen ook gehackt worden.