Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • bulderen = luid dreunend geluid maken
  • Het vliegtuig bulderde over de stad.

  • in coma = de diepe bewusteloosheid
  • Sinds dat ongeluk ligt hij al drie maanden in coma.

  • het commitment = de betrokkenheid, de verbondenheid
  • Zijn commitment bij het project was zeer groot.

  • doorverwijzen = naar iemand anders sturen
  • De huisarts verwijst de patiënt door naar de specialist.

  • finaal = volkomen
  • Max was na de wedstrijd finaal van de kaart.

  • hand over hand = het wordt steeds erger
  • De overlast neemt hand over hand toe.

  • hard raken = veel teweeg brengen
  • Het ongeluk en de nasleep ervan hebben hem hard geraakt.

  • de haspel = het werktuig voor op- of afwinden
  • Door de haspel kon je de vlieger hoger laten gaan.

  • huiverde = bibberde
  • Marian huiverde bij die spannende film.

  • kibbelen = ruzie maken om niets
  • De zusjes kibbelden over wie de pop mocht hebben.

  • voor lief nemen = accepteren
  • De nadelen van dit plan moeten we maar voor lief nemen.

  • lodderig = suffig
  • Hij keek lodderig naar de tv toen hij net wakker was.

  • de negativiteit = ergens slecht over denken
  • Door alle negativiteit over de wedstrijd was de lol er snel af.

  • neutraal = onpartijdig
  • Een scheidsrechter moet altijd neutraal zijn.

  • ongeschonden = heelhuids
  • Ondanks de overtreding kwam de speler ongeschonden uit de strijd.

  • opfokken = ophitsen, jennen
  • Luister maar niet; laat je niet opfokken.

  • rond = afgesloten, klaar
  • Uiteindelijk was de zaak rond.

  • rooien = oogsten
  • Hij moest mee om aardappelen te rooien.

  • de routine = de handigheid door ervaring
  • Door haar routine kon ze het plan goed uitvoeren.

  • de sneer = de minachtende opmerking
  • Peter kreeg een sneer van Paul over zijn uitvoering.

  • een spoor ruiken = iets verdacht vinden
  • In dit verhaal ruik ik een spoor van bedrog.

  • niet te spotten = moet serieus genomen worden
  • Met deze instantie valt niet te spotten.

  • het talud = het schuine zijvlak (bijv. van een dijk)
  • De auto gleed van het talud.

  • de tissues = de zakdoekjes
  • De doos met tissues stond op de tafel bij de dokter.

  • op volle toeren = volop
  • De organisatie draaide op volle toeren.

  • turkooizen = blauwgroene kleur
  • De zee had een turkooizen kleur.

  • vlak = op één toon
  • Bij zijn toelichting sprak hij heel vlak.