Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • achterhalen = iets te weten komen
  • Net op tijd kon Sasha de examendata achterhalen.

  • aandringen = steeds opnieuw vragen
  • Mijn moeder zei nee, maar mijn broertje bleef aandringen.

  • aantekeningen maken = belangrijke zaken opschrijven
  • Bij de cursus ‘beleggen' maakte Fatma veel aantekeningen.

  • de adempauze = korte rust
  • Hij nam nauwelijks tijd voor een adempauze tijdens zijn presentatie.

  • afschepen = wegsturen, afpoeieren
  • De docent laat zich niet afschepen met een werkstuk van internet.

  • andermans = van anderen
  • Je moet van andermans spullen afblijven.

  • automatisch = vanzelf
  • Als je het vaker doet, gaat het uiteindelijk automatisch.

  • de bedoeling = wat iemand wil bereiken
  • Het is de bedoeling dat het betoog volgende week af is.

  • benaderen = dichterbij komen, naar iemand toegaan voor iets
  • Ik benader eerst de docent met mijn vragen.

  • beoefenen = regelmatig iets doen
  • Hij beoefent zijn sport op hoog niveau.

  • de bestemming = het eindpunt
  • Hij heeft zijn bestemming bereikt.

  • het bombardement = aanval met bommen
  • Heb jij die film over het bombardement van Rotterdam gezien?

  • bondig = kort en duidelijk
  • Jij schrijft altijd van die goede, bondige verslagen.

  • de borgtocht = garantie, onderpand
  • In Amerika kan een overvaller na het betalen van een borgtocht weer vrijkomen.

  • de competentie = de bekwaamheid, de vaardigheid
  • Ik beheers de competentie samenwerken en overleggen.

  • concentreren = aandacht richten
  • Hij concentreerde zich en was toen zo klaar met de opdrachten.

  • de conrector = onderdirecteur van een school
  • Toen ze weer te laat was, moest ze bij de conrector komen.

  • het contact = iemand zien of spreken
  • We hebben nauwelijks nog contact met elkaar.

  • correct = goed
  • Zij had vijf correcte antwoorden.

  • de discussie = gesprek waarin iedereen zijn mening geeft
  • Zij voeren een discussie over euthanasie.

  • doordrammen = aandringen, zeuren
  • Ze bleven maar doordrammen over die toets die verzet was.

  • eigenlijk = in werkelijkheid
  • Ik moet leren, dus eigenlijk kan ik niet oppassen.

  • en masse = massaal
  • Toen de poort openging, gingen we en masse naar binnen.

  • het enzym = eiwit in je lichaam
  • De enzymen in speeksel zorgen dat wondjes sneller genezen.

  • het ezelsbruggetje = hulpmiddel om iets te onthouden
  • Een ezelsbruggetje om een gitaar goed te stemmen is: Eet Alle Dagen Grote Borden Erwtensoep.

  • het formulier = voorbedrukt papier waarop je iets moet invullen
  • Ik ben het formulier voor het aanvragen van mijn examen kwijt.

  • het fragment = een stukje
  • Ik heb maar een fragment gezien van The Voice.

  • de gelegenheid = goed moment
  • Deze jurk is voor een bijzondere gelegenheid.

  • geschikt om / voor = goed bruikbaar om / voor
  • Dit abonnement is heel geschikt voor mensen die weinig bellen, maar veel internetten.

  • gierig = geen geld weg willen geven, hebzuchtig
  • Hij is ongelooflijk gierig.

  • gissen = raden
  • Zij wist niet wat het antwoord was en giste maar wat.

  • globaal = over het geheel genomen, niet gedetailleerd
  • Deze tekst moet je globaal lezen.

  • huiselijk = gezellig
  • We vieren dit jaar kerst in huiselijke kring.

  • hysterisch = onrustig, overspannen
  • De fans reageerden hysterisch bij het zien van Justin Bieber.

  • immers = toch
  • Hij komt er zo aan, hij is immers altijd op tijd.

  • impulsief = spontaan, zonder na te denken
  • Hij komt nogal eens in de problemen, omdat hij zo impulsief is.

  • ingewikkeld = moeilijk
  • Dit is een ingewikkelde som.

  • inwilligen = toestemmen
  • Ik zal je verzoek inwilligen.

  • de kick = prettig gevoel
  • Als een presentatie goed lukt, dan geeft dat een kick.

  • koppelen = een verbinding leggen
  • Je moet de theorie aan de praktijk koppelen.

  • de kritiek = iets of iemand beoordelen
  • Hij geeft heel goede kritiek.

  • het lef = moed, durf
  • Dat getuigt van lef.

  • matsen = voortrekken, bevoordelen
  • De trainer matst Ineke.

  • meeleven = aanvoelen
  • Hij reageerde heel meelevend toen John zei dat zijn konijn was gestorven.

  • de moeite = wat veel energie kost
  • Het kostte me heel veel moeite om de opdracht op tijd af te krijgen.

  • noodzakelijk = nodig
  • Het is niet leuk, maar wel noodzakelijk.

  • noteren = opschrijven
  • Noteer je dat ook in je agenda?

  • objectief = neutraal, zonder mening
  • Het is best moeilijk om objectief naar kritiek te luisteren.

  • ochtend = eerste deel van de dag
  • Uit onderzoek blijkt dat de meeste pubers geen ochtendmensen zijn.

  • omcirkelen = een rondje ergens omheen zetten
  • Je moet het juiste antwoord omcirkelen.

  • ontbreken = missen
  • Er ontbreken drie onderdelen.

  • onthouden = niet geven
  • Dit is zo grappig, dat wil ik je niet onthouden.

  • onthouden = zorgen dat je iets kunt herinneren
  • Deze lesstof moet je goed onthouden.

  • overleggen = iets geven
  • Als je wilt trouwen, moet je je geboorteakte overleggen.

  • overleggen = iets met elkaar bespreken
  • Zullen we de aanpak van deze opdracht even overleggen?

  • plannen = tijden bepalen om iets te doen
  • We hebben de zomervakantie al helemaal gepland.

  • de politici = meervoud van politicus
  • Alle politici steunen dit wetsvoorstel.

  • de politicus = iemand in het bestuur van een land, provincie of gemeente
  • Deze politicus heeft veel verstand van economie.

  • het precedent = het voorbeeld. Iets wat ook voor een ander geldt / iets waar een ander ook aanspraak op kan maken.
  • Als we dat jou toestaan, schept dat een precedent voor de anderen.

  • puntsgewijs = stap voor stap
  • De leraar controleerde het gemaakte puntsgewijs.

  • reageren = antwoorden
  • Zij reageert nooit als ik bel.

  • realistisch = iets wat lijkt op de werkelijkheid
  • Deze opdracht is heel realistisch.

  • regelmatig = met een vaste tijdsduur ertussen
  • Als je af wilt vallen, moet je regelmatig eten, bijvoorbeeld iedere drie uur.

  • ronselen = overhalen om bij iemand te gaan werken
  • Matrozen werden vroeger vooral geronseld in weeshuizen en bij de armen.

  • de scène = deel van een film of toneelstuk
  • Heb je die scène gezien waarin ze denkt dat haar hond dood is?

  • het schema = overzichtelijke tekening met informatie
  • Alle gegevens staan in dit schema.

  • schorsen = iemand tijdelijk verbieden zijn werk te doen
  • Nadat ik vuurwerk had afgestoken in de school, ben ik vier dagen geschorst.

  • de schubben = huidplaatjes van een vis of reptiel
  • Een vis ademt door zijn schubben.

  • de situatie = toestand, omstandigheden
  • Dat is een vervelende situatie.

  • speciaal = bijzonder, extra
  • Voor haar gelden speciale regels.

  • de spijsvertering = proces waarbij je eten wordt omgezet in nuttige stoffen voor je lichaam
  • Als je snel eet, kun je last krijgen van je spijsvertering.

  • sprankelen = glanzen
  • Zijn ogen sprankelen van ingehouden pret.

  • de sterren van de hemel = heel goed
  • Zij danst de sterren van de hemel.

  • stotteren = bepaald spraakgebrek waarbij iemand letters herhaald
  • Sommige mensen kunnen geweldig goed zingen, maar stotteren als ze praten.

  • de tegenstander = iemand die zich verzet of tegen iemand vecht
  • Zij is een geweldige tegenstandster bij boksen.

  • het tempo = snelheid
  • Zij werkt in een razend tempo.

  • toegeven = achteraf zeggen dat iets niet goed was
  • Ik geef toe dat ik alle opgaven fout had.

  • toegeven = toch toestemmen
  • Ik hoop dat mijn moeder toegeeft.

  • verdedigen = beschermen tegen een aanval
  • Wij verdedigen elkaar door dik en dun.

  • vertrouwen = geloven dat iemand eerlijk is
  • Ik vertrouw erop dat het nu geregeld is.

  • verwachten = ergens van uitgaan
  • Ik verwacht veel bezoekers op mijn verjaardag.

  • verzamelen = bijeenbrengen
  • Hij verzamelt posters van het Nederlands elftal.

  • de voedingsstof = een stof uit voeding die het lichaam kan gebruiken
  • Vers fruit barst van de voedingsstoffen.

  • voor de hand liggen = logisch
  • Dat antwoord was zo voor de hand liggend dat ik het niet opgeschreven heb.

  • waterfietsen = fietsen op een drijvende fiets
  • Zullen we gaan waterfietsen in Den Bosch?