Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • absoluut = helemaal, zonder twijfel
  • Mijn vader moet absoluut eens wat rust nemen.

  • actief = druk, bezig, in gebruik
  • Bij gym doet Natan altijd heel actief mee.

  • adresseren = naam en adres opschrijven
  • Ik adresseer deze brief.

  • afronden = afmaken, beëindigen
  • Kunnen we dit klusje eerst afronden?

  • afronden = getallen met minder cijfers achter de komma opschrijven
  • Een 7,6 wordt afgerond een 8.

  • afsluiten = beëindigen
  • We sluiten deze les af met een kort dictee.

  • afvragen = twijfelen, jezelf een vraag stellen
  • Ik vraag me af of oorlog ooit een goede oplossing kan zijn.

  • afwijzen = weigeren, zeggen dat je iets niet wilt
  • Het voorstel werd door de familie afgewezen.

  • apart = anders dan gewoon
  • Dat is een aparte haarkleur.

  • apart = los van iets of iemand anders
  • Schrijf dit maar niet in je schrift, maar op een apart blaadje.

  • het asiel = opvanghuis
  • Onze hond komt uit het asiel.

  • de begeleiding = hulp
  • Mijn gehandicapte nichtje mag alleen onder begeleiding naar de stad.

  • het begrip = een belangrijk woord
  • Ken je het begrip ‘rechterboezem'?

  • de benodigdheden = dingen die je nodig hebt om iets te doen
  • Om pannenkoeken te bakken heb je de volgende benodigdheden nodig.

  • de beschuldiging = zeggen dat iemand het gedaan heeft
  • Die beschuldiging is niet mis.

  • bespreken = ergens over praten
  • Dat bespreken we morgen, als de docent Engels er ook bij is.

  • bestemmen = beslissen waar iets naartoe moet
  • Dat is bestemd voor tante Rea.

  • bestrijden = je verzetten, ergens tegen vechten
  • Mijn oma bestrijdt de mieren in de keuken met koper.

  • de bijlage = een tekst bij een andere tekst
  • Je kunt me die opdracht als bijlage mailen.

  • de boel = veel
  • Ik moet nog een boel doen.

  • bondig = kort en duidelijk
  • Dit is een bondig verslag.

  • het commentaar = kritiek
  • Hij geeft zelden positief commentaar.

  • compenseren = iets goed proberen te maken
  • Ik deed niet mee met de sportdag, maar compenseerde dat met de organisatie van het klassenfeest.

  • compleet = helemaal, voltallig
  • We zijn compleet.

  • creatief = nieuwe dingen kunnen maken
  • Zij is heel creatief met oude kleding.

  • daverend = enorm, heel groot of goed
  • Ons bezoekje aan de Tilburgse kermis was een daverend succes.

  • de democratie = bestuursvorm van een land waarbij het volk de macht heeft
  • Nederland is een parlementaire democratie.

  • depressief = somber, nergens zin in hebben
  • Van regen worden veel mensen depressief.

  • de docent = de leraar
  • Deze docent geeft ons vaak veel huiswerk.

  • doorlopen = de stof nog een keer helemaal doornemen
  • Net voor de repetitie lopen we het hoofdstuk nog een keer door.

  • de druipsteen = water dat op rotsen valt en zorgt voor heel mooi gesteente
  • Hebben jullie in Oostenrijk ook van die mooie druipsteengrotten bezocht?

  • eigenaardig = vreemd, raar
  • Dit boek heeft een heel eigenaardig verhaal over vampieren en hun beschermers.

  • de energie = zin om iets te doen
  • Heb jij nog energie om te gaan winkelen?

  • ergens uitkomen = een oplossing vinden
  • Als we dit rustig bespreken, komen we er vast wel uit.

  • de gelijkenis = sprekend op elkaar lijken
  • Die tweeling vertoont geen enkele gelijkenis.

  • de gewrichtspijn = pijn in je elleboog of knie of een ander bewegend lichaamsdeel
  • Een muisarm is een voorbeeld van gewrichtspijn.

  • de gezinshereniging = gezinsleden die uit het buitenland overkomen
  • Mijn opa had mijn oma veertien jaar niet gezien voordat ze naar Nederland mocht komen vanwege de gezinshereniging.

  • de haven = plaats waar schepen binnenkomen
  • De grootste haven van Nederland ligt in Rotterdam.

  • hysterisch = heel erg opgewonden, paniekerig
  • Toen Stefan een muis zag, reageerde hij hysterisch.

  • inkopen = dingen die je koopt
  • We hebben zaterdag veel inkopen gedaan.

  • inleiden = ergens mee beginnen
  • De les werd ingeleid met een filmpje van YouTube.

  • inleveren = iets aan iemand geven
  • Deze opdracht moeten we morgen inleveren.

  • de installatie = apparatuur
  • De muziekinstallatie werkte niet goed.

  • de kitten = pasgeboren poes of kat
  • Deze kittens zijn nu vier weken oud.

  • het klad = eerste versie, proef
  • Schrijf de brief eerst in het klad.

  • de kneuzing = blauwe plek, soms met een zwelling erbij
  • Toen ze was gevallen had ze een kneuzing op haar heup.

  • de kolom = smalle rij tekst op een bladzijde
  • Een krantenbericht staat meestal in kolommen.

  • kortom = kort gezegd
  • Het duurde kortom een eeuwigheid voor we aankwamen.

  • de locatie = plaats waar iets gebeurd is
  • Op deze locatie is de film opgenomen.

  • logeren = niet thuis slapen
  • Mag ik in het weekend bij Vera logeren?

  • logisch = aannemelijk
  • Het is logisch dat ik kleedgeld krijg, als mijn broer dat ook krijgt.

  • misdragen = slecht gedragen, onfatsoenlijk doen
  • Die kleuters kunnen zich nog erg misdragen.

  • de moeite = de inspanning
  • Opstaan kost me veel moeite als het koud is.

  • het moment = kort stukje tijd
  • Op het laatste moment kwam alles goed.

  • het monster = proef
  • Marieke spaart snoepmonsters.

  • motiveren = zorgen dat iemand zin heeft om iets te doen
  • De docent probeerde de leerlingen te motiveren voor wiskunde.

  • napraten = praten met anderen over iets wat je samen hebt beleefd
  • We hebben nog lang nagepraat over die avond.

  • neurotisch = heel erg zenuwachtig
  • Voor het optreden gedroeg Liam zich neurotisch.

  • onterecht = niet eerlijk, niet verdiend
  • Zij kreeg onterecht straf.

  • ontkennen = zeggen dat iets niet waar is
  • Hij ontkent dat hij heeft afgekeken.

  • onzorgvuldig = onnauwkeurig, slordig
  • Hij schrijft snel en onzorgvuldig.

  • opbouwen (van is opgebouwd) = in elkaar zetten, samenstellen
  • Deze tekst is opgebouwd uit vijf alinea's.

  • perplex = heel verbaasd
  • Ik was perplex toen ik in Amsterdam de buurvrouw tegenkwam.

  • de plaatsbepaling = zinsdeel dat iets zegt over de plaats.
  • Een plaatsbepaling is bijvoorbeeld ‘op de markt'.

  • plannen [plennen] = bedenken wanneer je iets moet doen
  • Ik plan het leren voor mijn toetsen altijd een week van tevoren.

  • de plattegrond = verkleinde tekening van een stad of gebouw
  • Op de plattegrond van Eindhoven kun je goed zien waar het station ligt.

  • het positieve geluid = een leuke reactie
  • Na ons optreden hoorden we alleen maar positieve geluiden.

  • precies = nauwkeurig, met aandacht voor details, met aandacht voor kleinigheden
  • Hij berekent precies hoeveel geld hij nodig heeft voor een nieuwe fiets.

  • de procedure = officiële manier hoe iets moet
  • Als ik iets in de krant wil plaatsen, welke procedure moet ik dan volgen?

  • puntig = kort en duidelijk
  • De tekst op een poster is vaak puntig.

  • regelen = zorgen dat het goed gaat
  • De muziek moeten we op tijd regelen.

  • religieus = gelovig
  • Wij zijn thuis erg religieus.

  • respectvol = laten merken dat iets of iemand waardevol is
  • Dit beeldje is kostbaar, dus we gaan er respectvol mee om.

  • reusachtig = erg, zeer, enorm
  • Het schoolreisje naar de Efteling was reusachtig leuk.

  • ruimschoots = heel erg
  • Dat was ruimschoots genoeg.

  • de schrijfruimte = plek om te schrijven
  • Onder de opdracht vind je vaak schrijfruimte.

  • serieus = ernstig, geen grapjes maken
  • Deze keer was mijn moeder serieus.

  • simpel = gemakkelijk
  • Deze sommen vind ik simpel.

  • de situatie = toestand
  • Dat was een gevaarlijke situatie.

  • het spektakel = veel (leuk) gedoe
  • Dat feest was een waar spektakel.

  • spetterend = geweldig, erg leuk
  • Het was een spetterend feest.

  • de taak = werk, klus
  • Op maandag is het mijn taak om af te wassen.

  • de taak = werk, klus
  • Welke taak heb jij gekregen?

  • de taartendecorateur = taartenversierder
  • Taartendecorateur lijkt me een leuk beroep.

  • terecht = gerechtvaardigd
  • Zijn straf was helemaal terecht.

  • het territorium = stuk land waarover iemand de baas is
  • Honden plassen tegen bomen om hun territorium vast te leggen.

  • het testosterongehalte = hoeveelheid van een mannelijk hormoon
  • Hij vecht veel, zijn testosterongehalte is vast hoog.

  • de tijdsbepaling = zinsdeel met een mededeling over de tijd
  • Een tijdsbepaling is bijvoorbeeld ‘op woensdag'.

  • toepassen = gebruiken, uitvoeren
  • Ik pas deze regels altijd automatisch toe.

  • toevertrouwen = iemand iets geven omdat je weet dat hij er geen misbruik van maakt
  • Kan ik je een geheim toevertrouwen?

  • uit de hand lopen = te ver gaan
  • Het feest liep volledig uit de hand.

  • uitvoeren = doen, toepassen
  • Voor een goed resultaat, moet je deze regels heel precies uitvoeren.

  • vaalgrijs = saai grijs
  • Die gordijnen zijn vaalgrijs geworden in de was.

  • het veld = schrijfruimte na een vraag
  • In dit veld moet je je geboortedatum invullen.

  • verhinderen = voorkomen
  • Sommige dingen kun je moeilijk verhinderen.

  • vermelden = noemen
  • Hier moet je je achternaam vermelden.

  • verstandig = slim, aan te raden
  • Het is verstandig om deze toets op tijd te gaan leren.

  • de verstuiking = verdraaiing of verrekking van een gewricht (
  • Door mijn enkelverstuiking kon ik tot het einde van het seizoen niet meer voetballen.

  • de vertraging = iets gebeurt later of duurt langer dan je had verwacht
  • De trein had twintig minuten vertraging.

  • verwerken = gebruiken om er iets anders van te maken
  • De docent had oude flessendoppen in de kast verwerkt.

  • verzachten = minder erg maken
  • Dit middeltje verzacht de pijn.

  • de voorbereiding = vooraf dingen klaarleggen en klaarzetten
  • Dankzij de goede voorbereiding verliep de sportdag vlekkeloos.

  • de voorwaarde = eis, vereiste
  • Je mag de toets overdoen op voorwaarde dat je een briefje van de dokter meeneemt.

  • de werkplanning = overzicht van al het werk dat je nog moet doen
  • Mijn moeder had een werkplanning gemaakt voor de grote schoonmaak.

  • de winkelier = de eigenaar van een winkel
  • Die winkelier is al drie keer overvallen.

  • zorgvuldig = nauwkeurig, netjes
  • Hij houdt zijn administratie zorgvuldig bij.