Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aan de slag gaan = gaan werken
  • Wanneer kun je bij McDonald's aan de slag?

  • aanpassen aan = je op dezelfde manier gedragen
  • Het meisje paste zich dat weekend aan de regels van haar opa en oma aan.

  • aanschaffen = kopen
  • Daarom wordt het waarschijnlijk veel aangeschaft.

  • het abonnement = de vaste afspraak waardoor je een tijdschrift krijgt, of waardoor je kunt sporten
  • Ik heb al negen jaar een abonnement op de Donald Duck.

  • de actie = de beweging
  • Er zit weinig actie in die jongen.

  • het akkoord = de overeenkomst
  • Die twee landen hebben eindelijk een akkoord bereikt.

  • allerlei = verschillende
  • Mijn broer verzamelt allerlei stenen.

  • andersom = omgekeerd, precies tegenovergesteld
  • Als je die spiegel andersom draait, kun je zelf niks zien.

  • automatisch = vanzelf, zonder dat je erbij na hoeft te denken
  • Die opdracht doe ik tegenwoordig automatisch goed.

  • benoemen = een naam geven
  • Alle woorden in een taal kun je benoemen.

  • bepaalde = duidelijk afgesproken, vaste
  • Je kunt alleen op bepaalde tijden een afspraak met je huisarts maken.

  • bepalen = beslissen
  • Ik bepaal liever zelf wanneer ik naar bed ga!

  • bieden = geven
  • Dat bedrijf biedt veel nieuwe werkgelegenheid.

  • bouwstenen = onderdelen waarmee je iets maken kunt
  • Als je niet alle bouwstenen hebt, kun je dat schip natuurlijk niet afbouwen!

  • de combinatie = twee (of meer) losse dingen die samen iets nieuws maken
  • Als Birte en Jos trouwen, vind ik dat een bijzondere combinatie.

  • het compliment = de opmerking waaraan je merkt dat iemand iets / iemand goed vindt
  • Als Anne een compliment krijgt, gaat ze harder werken.

  • controleren = nakijken, kijken of het zo is
  • Controleer jij of de ramen gesloten zijn?

  • het dictee = de opdracht waarbij je voorgelezen zinnen foutloos moet opschrijven
  • Op de basisschool kregen wij elke week een dictee.

  • het doolhof = een soort tuin met veel weggetjes waar je makkelijk verdwaalt
  • Die nieuwe wijk is echt een doolhof. Je raakt zo de weg kwijt.

  • de draai = de verandering
  • Zijn verhuizing naar Groningen gaf een onverwachte draai aan zijn leven.

  • dyslectisch = met dyslexie, blijvende problemen hebben met lezen en / of spellen
  • Als je dyslectisch bent, krijg je meer tijd om je landelijke examen te maken.

  • eventueel = als het kan, als het mogelijk is
  • We kunnen eventueel nog een derde speler meenemen.

  • gelden = ook zo zijn
  • Mijn broer en ik maken nooit ruzie, maar dat geldt niet voor mijn zussen.

  • getipt worden = een advies, een tip krijgen
  • Dat artikel wordt op de televisie vaak getipt.

  • de grondstof = een natuurlijk product, product dat letterlijk uit de grond komt
  • Is olie ook een grondstof?

  • herkennen = door zien of horen weer weten wat het is of wie het is
  • Gelukkig kan ik een lidwoord wel herkennen!

  • de hersenkraker = de moeilijke opdracht (waarbij je hersenen kraken)
  • Mijn broer wordt vrolijk van hersenkrakers, omdat hij graag lastige puzzels oplost.

  • is smullen = is leuk om te doen
  • Dat spel is smullen.

  • je houden aan = doen zoals is afgesproken
  • Emma houdt zich meestal aan de schoolregels.

  • Kantonees = een Chinese taal
  • Mijn tante leert Kantonees.

  • kennismaken = leren kennen
  • Volgende week maken we kennis met de nieuwe voetbaltrainer.

  • kinderspel zijn = eenvoudig, niet moeilijk
  • Dat is voor mij nu echt kinderspel.

  • het klassement = de lijst waarop staat wie op welke plaats staat
  • Mijn broer staat bovenaan in het tennisklassement.

  • koppelen = met elkaar verbinden, aan elkaar vastzetten
  • Een koppelwerkwoord wordt zo genoemd omdat het twee zinsdelen aan elkaar koppelt!

  • de lat hoger leggen = meer eisen stellen
  • Sommige mensen leggen de lat steeds hoger en hoger.

  • de licentie = de vergunning, de goedkeuring om iets te doen
  • Moet je echt een licentie aanvragen als je een rommelmarkt wil houden?

  • Mandarijn = een Chinese taal
  • Weet jij hoeveel mensen een Mandarijnse taal spreken?

  • meest voorkomende = die er het meest is, die het meest wordt gemaakt
  • Het vergeten van hoofdletters is de meest voorkomende fout.

  • namelijk = dit woord geeft aan dat je een reden voor iets geeft
  • Ik eet geen taart; ik wil namelijk dunner worden.

  • nogmaals = nog een keer
  • We moeten de zoekgeraakte toets nogmaals maken.

  • de nota = de rekening
  • Mijn moeder heeft de nota van de schilder per ongeluk weggegooid!

  • noteren = opschrijven
  • Noteer jij wie er niet zijn?

  • omcirkelen = een rondje zetten om
  • Op een formulier moet je vaak een antwoord omcirkelen.

  • omringende = die eromheen liggen
  • Kun jij de omringende landen van Duitsland opnoemen?

  • onder de knie krijgen = leren, kunnen gebruiken
  • Ik heb dat trucje nog niet onder de knie.

  • onderling = onder elkaar, tussen elkaar
  • Mijn broer en ik maken onderling nooit ruzie, maar mijn zussen wel!

  • onlogisch = niet volgens de gebruikelijke regels
  • Het is onlogisch om wanten aan te trekken, als je in je zwembroek loopt.

  • onschadelijk = zo dat het geen schade meer maken kan
  • De bom uit de Tweede Wereldoorlog werd na 57 jaar onschadelijk gemaakt.

  • ontbreken = er niet zijn
  • Ik zie dat er wel wat woorden ontbreken.

  • ontwerpen = bedenken
  • Mijn zus ontwerpt sportkleding

  • ontwerpen = maken
  • Wie heeft die vrolijke poster ontworpen?

  • oogsten = groente of fruit van het land halen
  • De boer kon laat in de zomer beginnen met oogsten.

  • de opbouw = de structuur, de manier waarop iets in elkaar zit
  • Is de structuur van de Franse taal echt zo logisch?

  • opleveren = geven
  • Dat baantje van hem levert bijna geen geld op.

  • oppeuzelen = opeten
  • De reus had zijn lunch snel opgepeuzeld.

  • organiseren = regelen, zorgen dat iets gebeuren kan
  • De mentoren hebben het eindfeest georganiseerd.

  • ouderwets = erg oud, niet in de moderne tijd passend
  • Dat is een ouderwets idee!

  • overgaan = veranderen
  • Het schreeuwen gaat over in gekrijs.

  • de overwinning behalen = winnen
  • Verrassend behaalde het team uit Rotterdam-Zuid de overwinning.

  • passend = dat goed bij het moment past
  • De docent vindt dat geen passend antwoord.

  • de recensie = de bespreking van een boek of film
  • In die recensie kun je lezen wat Peter van de film vond.

  • samengaan met = bij elkaar passen, elkaar nodig hebben
  • Topsport gaat samen met gezonde voeding.

  • de schijf = het stuk waarmee je damt of sjoelt
  • Mijn opa verzamelt de schijven altijd in even hoge stapels.

  • (punten) scoren = (punten) verzamelen, bij elkaar krijgen
  • Voor die vraag kun je tien punten scoren.

  • sportief = geschikt, prettig
  • Dat vind ik een sportieve reactie.

  • de stellingen = de beweringen, de meningen
  • Ben jij het eens met die stellingen van minister-president Rutte?

  • de tocht = de luchtstroom
  • Oude mensen zitten niet graag op de tocht.

  • toevoegen = er nog bij doen
  • Wil jij hier nog iets aan toevoegen?

  • toevoegen = erbij zetten, erbij doen
  • Wanneer moet je de slagroom toevoegen?

  • tussenstap = iets wat je doet, voordat je het volgende doet
  • Als je die tussenstap niet maakt, is de kans groot dat het verkeerd gaat.

  • uitbreiden = er nog meer bij doen
  • We breiden de regels uit, zodat je nog meer regels leert.

  • uiteindelijk = definitief, die het tot slot is geworden
  • De uiteindelijke beslissing werd met gejuich ontvangen.

  • uitgroeien tot = worden, behoren bij
  • Usain Bolt groeit uit tot een van de beste sprinters van alle tijden.

  • de variant = hier: het spel dat er erg op lijkt
  • Wordfeud is een digitale variant van het bordspel scrabble.

  • variëren = verschillen
  • De antwoorden variëren van heel goed tot helemaal fout.

  • het verschil = het onderdeel dat anders is
  • Wat is een belangrijk verschil tussen Nederland en Zwitserland?

  • verschillende = allemaal andere
  • In onze klas zitten leerlingen van verschillende nationaliteiten.

  • de vesting = de woonplaats die beschermd wordt door muren
  • De woning leek op een vesting.

  • volledig = helemaal
  • Mijn tekening is volledig mislukt.

  • voltooien = eraan werken tot het af is, afmaken
  • Hij heeft zijn boekverslag eindelijk voltooid.

  • willekeurig = het doet er niet toe welke of wie
  • Als de volgorde willekeurig is, doet het er niet toe in welke volgorde het gebeurt.