Eisma Station

Woordenlijsten Station

Hier vind je de woordenlijsten van Station van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • abrupt = heel plotseling
  • Jan stond abrupt op van zijn stoel.

  • de appèlplaats = de plaats waar men bij elkaar gebracht wordt
  • Op de appèlplaats moesten de soldaten wachten tot de trein kwam.

  • arriveren = ergens aankomen
  • Zij arriveren om twaalf uur op het station.

  • de aula = de gemeenschapsruimte
  • In de aula van de school werden de examens afgenomen.

  • de barak = de loods
  • In de barak moesten mensen wachten op de uitslag.

  • bedaard = kalm
  • Heel bedaard stak hij zijn hand op.

  • bijdraaien = langzamerhand toegeven
  • Ans is nu nog boos, maar ze zal wel weer bijdraaien.

  • de boosdoener = de dader
  • De kat was de boosdoener; hij had het vlees van het aanrecht gepakt.

  • de chemicus = de scheikundige
  • Die chemicus deed een hele nuttige uitvinding.

  • confronteren = in aanraking brengen
  • Zij confronteren hun vriend met zijn merkwaardige gedrag.

  • continu = zonder onderbreking voortgaand
  • Kees liep onderweg continu te neuriën.

  • cool = leuk, mooi
  • Ik vind dat nieuwe pretpark echt heel cool.

  • deporteren = wegvoeren
  • De Duitsers deporteren de gevangenen naar het oosten.

  • doubleren = jaar overdoen
  • Als Pim niet betere cijfers haalt, zal hij moeten doubleren.

  • een hartig woordje wisselen = ernstig met iemand praten
  • De trainer moet maar even een hartig woordje wisselen met die voetballer.

  • een koekje van eigen deeg = op dezelfde manier behandeld worden zoals men anderen behandelt
  • We geven die pestkoppen wel een koekje van eigen deeg.

  • exact = precies
  • Ruben heeft exact dertig minuten over de toets gedaan.

  • de explosieven = dingen die kunnen ontploffen
  • Men had explosieven bij de spoorlijn gelegd.

  • de formaties = de wijze waarop een militaire eenheid is op- of samengesteld
  • Steeds meer formaties kwamen vanuit het westen.

  • gedempt = zachtjes, bijna fluisterend
  • Zij zaten gedempt te praten achter in de zaal.

  • gehavend = beschadigd, gewond
  • Die bokser kwam enigszins gehavend uit de strijd.

  • geprikkeld = onrustig
  • De sfeer was geprikkeld door de opmerkingen van Sam.

  • gespannen = zenuwachtig
  • Jonas was erg gespannen voor het proefwerk.

  • gevorderd = verder gekomen
  • Hoe ver ben jij gevorderd met die opdracht?

  • heropvoeden = opnieuw opvoeden, met name van personen of groepen die blijk geven niet aangepast te zijn aan het milieu waarin zij moeten leven
  • Russische tegenstanders moesten naar Siberië om te worden heropgevoed.

  • in de trant van = op de manier van
  • Mieke zei iets in de trant van ‘waardeloze film'.

  • in de waan laten = laten denken
  • Ik zou haar eerst maar in de waan laten dat ze mee kan naar het feest.

  • de instructies = de aanwijzingen
  • De leraar heeft haar instructies gegeven voor de opdracht.

  • de kinderkopjes = de ronde keien
  • Fietsen over die kinderkopjes is erg lastig.

  • koers zetten = afgaan op iets
  • Wij zetten koers naar een prima overwinning voor ons team.

  • kunstmatig = niet natuurlijk
  • In die vallei hebben ze een kunstmatig meer aangelegd.

  • lanceren = onder de aandacht brengen
  • Anita zag kans haar plan te lanceren.

  • het logo = het beeldmerk
  • Op Marks shirt stond het logo van de school.

  • lokale = plaatselijke
  • De lokale bevolking was niet zo blij met het nieuwe pretpark.

  • het luchtgevecht = het gevecht tussen vliegtuigen
  • Er was veel lawaai, want er was een luchtgevecht aan de gang.

  • meedogenloos = zonder medelijden
  • De ontvoerder was meedogenloos.

  • negeren = doen of het er niet is
  • Fatima en Maud negeren de groep schreeuwende jongens.

  • nestelen = ergens lekker gaan zitten
  • Joris nestelde zich in de comfortabele stoel.

  • omarmen = armen om elkaar slaan
  • Als de lopers over de finish komen, omarmen ze elkaar.

  • onnozel = dom
  • Natuurlijk weet je dat antwoord wel, doe niet zo onnozel.

  • onverminderd = niet minder geworden, niet verminderd
  • Marie blijft onverminderd vasthouden aan haar gelijk.

  • peinzen = diep nadenken
  • Mo zat te peinzen over hoe hij zijn problemen moest oplossen.

  • piekeren = tobben
  • Je moet niet zoveel piekeren over die opdracht.

  • de remise = het gelijkspel
  • Bram en ik gingen een potje schaken; het werd remise.

  • de revue = bepaald soort voorstelling
  • Ik mocht niet naar de revue in de schouwburg.

  • de route uitstippelen = de reis plannen
  • Peter ging de route uitstippelen voor de wandeltocht.

  • de stumpers = de zielige mensen
  • Moeder noemde de mensen die werden weggevoerd stumpers.

  • tackelen = pootje haken
  • Voetballers tackelen de tegenstanders om de bal te krijgen.

  • van de troon stoten = iemands plaats innemen
  • Rick is heel goed; hij laat zich zeker niet van de troon stoten.

  • verstommen = stil worden
  • Het gelach verstomt als Claire een stap naar voren zet.

  • het vliegt me aan = ik raak in paniek
  • Als ik lang stil moet zitten in een kleine ruimte vliegt het me aan.