Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ῥέω = stromen
  • κατά = verspreid over, ter hoogte van, volgens, wat betreft
  • αἱρέω = (in)nemen
  • ἡ νύξ = nacht
  • ἡ νύξ

    nacht νυκτός

  • βαρύς = zwaar ((βαρέος) βαρεῖα, βαρύ)
  • δεῖ = + inf. / A.c.I het is nodig dat, men / het moet
  • ἐμαυτῷ = (aan) mijzelf (ἐμαυτῇ)(dat. mnl., vrl.)
  • Διός = Zeus (Διί, Δία) (gen., dat., acc.)
  • καλέω = roepen, + 2 acc noemen
  • εὐθύς = onmiddellijk (bijwoord)
  • παρίσταμαι = bijstaan, helpen + dat.
  • ἄφρων = onverstandig, dwaas (ἄφρονος)
  • ἄργοις = wild, woest
  • ἡ ἑσπέρα = avond
  • εὔχομαι = bidden (tot) (+dat.)
  • ἅμα = tegelijk / samen met + dat.
  • ἡγέομαι = dat. leiden, voor(op)gaan
  • ἡγέομαι

    + dat. leiden, voor(op)gaan, + A.c.I. / inf. menen, + 2 acc. beschouwen als

  • ἀναγκαῖόν ἐστιν = het is noodzakelijk
  • γλυκύς = zoet ((γλυκέος)γλυκεῖα,γλυκύ)
  • ὁ λίθος = steen
  • ὁ ὀφθαλμός = oog
  • ὑπό = onder, aan de voet van
  • καταβάλλω = naar bedenen gooien, neergooien
  • ἐλαύνω = rijden, (voort)drijven
  • δῆλόν ἐστιν = + A.c.I het is duidelijk dat
  • παντοῖος = allerlei
  • πολύ = + compar. veel
  • ἀπόλλυμαι = omkomen, te gronde gaan
  • πόθεν; = waarvandaan?
  • περί = (rond)om, met betrekking tot
  • πίνω = drinken
  • τὸ αἷμα = bloed
  • τὸ αἷμα

    bloed αἷματος

  • πυνθάνομαι = (onder)vragen, vernemen
  • τὸ πῦρ = vuur
  • ὀξύς = scherp, fel ((ὀξέος)ὀξεῖα,ὀξύ)
  • χρή = het is nodig dat, het moet +inf. / A.c.I
  • ἐσθίω = eten
  • ἔξω = buiten (bijwoord en +gen.)
  • ἡ βία = kracht, geweld
  • ἥδομαι = blij zijn met, zich verheugen over / in +dat.
  • ὅδε = deze, dit (ἥδε, τόδε) (mnl., vrl., onz.)