Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • levantarse = opstaan
  • despertarse = wakker worden
  • despertarse ie

    wakker worden

  • vestirse = zich aankleden
  • vestirse i

    zich aankleden

  • ponerse = aantrekken
  • ducharse = douchen
  • acostarse = gaan slapen
  • acostarse ue

    gaan slapen

  • llamarse = heten
  • el jersey = de trui
  • los vaqueros = de spijkerbroek
  • la camiseta = het T-shirt
  • la falda = de rok
  • la camisa = het overhemd
  • las zapatillas = de sportschoenen
  • el vestido = de jurk
  • la mañana = de ochtend
  • la tarde = de middag
  • la noche = de avond / de nacht
  • bueno = goed
  • malo = slecht
  • bonito = knap / mooi
  • feo = lelijk
  • preferido = favoriet
  • caro = duur
  • barato = goedkoop
  • ordenado = netjes
  • caótico = chaotisch
  • perezoso = lui
  • simpático = aardig
  • majo = aardig / leuk
  • tranquilo = rustig
  • gracioso = grappig
  • serio = serieus
  • tímido = verlegen
  • Él es muy tímido

    Hij is heel verlegen

  • honesto = eerlijk
  • relajado = relaxed
  • estricto / -a = streng
  • feo = lelijk
  • viejo = oud
  • joven = jong
  • delgado = dun
  • gordo = dik
  • el padre = de vader
  • la madre = de moeder
  • el abuelo / la abuela = de opa / de oma
  • el hijo / la hija = de zoon / de dochter
  • el hermano / la hermana = de broer / de zus
  • el primo / la prima = de neef / de nicht
  • el niño / la niña = het kind
  • cenar = eten / dineren
  • mirar la tele = televisiekijken
  • estudiar = studeren
  • tomar algo = iets drinken
  • ir a bailar = gaan dansen
  • tocar música = muziek maken
  • el curso de natación = de zwemtraining