Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • the flick = het contact
  • To charge your phone you put the charger in the flick.

    Om je telefoon op te laden stop je de lader in het contact.

  • rapport = relatie
  • They fell in love and got in a rapport.

    Ze werden verliefd en kregen een relatie.

  • offense = aanstoot
  • He caused the offense by acting that way.

    Hij veroorzaakte de aanstoot door zich zo te gedragen.

  • to treat = behandelen
  • This illness is very easy to treat.

    Deze ziekte is heel makkelijk te behandelen.

  • face = tegenover
  • We stood (to) face to face when we talked

    We stonden tegenover (staan) elkaar toen we praatte.

  • at the conclusion of = aan het slot van
  • at the conclusion of his speech, everyone applaud.

    aan het slot van zijn speech applaudisseerde iedereen.

  • tilt = schuin houden
  • Don't (to) tilt your cup, you don't want to get hot tea on your lap.

    Niet je mok schuin houden, je wilt geen hete thee op je schoot.

  • to establish airlock = een luchtdichte verbinding tot stand brengen
  • They had to establish airlock before entering the space shuttle.

    Ze moesten een luchtdichte verbinding tot stand brengen voor ze het ruimtevaartuig konden betreden.

  • eel = paling
  • That long, slippery, edible fish is called an eel.

    Die lange, glibberige, eetbare vis heet een paling.

  • tapeworm = lintworm
  • She got a tapeworm from drinking that bacteria filled water.

    Ze kreeg een lintworm van dat water vol bacteriën.

  • to slither = glibberen
  • A snail has to slither his way trough the garden.

    Een slak moet zijn weg door de tuin glibberen.

  • to gag = kokhalzen
  • He felt the need to gag at the sight of blood.

    Hij voelde de behoefte om te kokhalzen bij het aanzicht van bloed.

  • disadvantage = nadeel
  • If you don't act nice to people, it can work in your disadvantage.

    Als je niet aardig doet tegen mensen, kan het in je nadeel werken.

  • interlocutor = gesprekspartner
  • He needed to speak a bit up to his interlocutor.

    Hij moest een beetje harder praten tegen zijn gesprekspartner.

  • turn out = blijken
  • It will (to) turn out if he will be on time.

    Het zal wel blijken of hij op tijd is.

  • aware = bewust
  • We need to become aware of global warming.

    We moeten ons bewust worden van de opwarming van de aarde.

  • gangly = slungelig
  • He used to be so gangly, he knocked everything over.

    Hij was zo slungelig(e), hij stootte alles over.

  • to clasp = klampen
  • She needed to clasp her money very tidely while visiting Barcelona.

    Ze moest haar geld vastklampen toen ze in Barcelona was.

  • to stand out = eruit te springen
  • to stand out she dyed her hair green.

    Om eruit te springen verfde ze haar haar groen.

  • unsuspecting = nietsvermoedend
  • He was not aware of the presence of danger, he was unsuspecting.

    Hij was zich niet bewust van de aanwezigheid van gevoer, hij was nietsvermoedend(e).

  • self-conscious = verlegen
  • He got self-conscious while speaking in public, hij was not used to it.

    Hij werd verlegen toen hij in het openbaar moest spreken, hij was dit niet gewend.

  • to indulge someone = iemand zijn of haar gang laat gaan
  • It takes a lot of trust to indulge someone.

    Vertrouwen is belangrijk als je iemand zijn of haar gang laat gaan.

  • turn-off = afknapper
  • When he was not that handsome in real life, it was a turn-off for her.

    Toen hij niet zo knap was in het echt, was dat een afknapper voo haar.

  • sly = stiekem(e)
  • established = tot stand gebracht
  • a modicum = een greintje
  • He had a modicum respect for her, that is not very much.

    Hij had maar een greintje respect voor haar, dat is niet erg veel.

  • favor / favour = gunst
  • Would you do me a favor / favour and lend me your car.

    Zou je me een gunst willen doen en mij je auto lenen.